1.4 Morfo-lexicale allomorfie
Morfemen kunnen meer dan een klankvorm hebben, terwijl de betekenis (meestal)
hetzelfde blijft. Door de regel van Finale
Verscherping heeft bijvoorbeeld het woord
hond twee klankvormen,
hɔnt
in de enkelvoudsvorm hond, en
hɔnd
in de meervoudsvorm honden. We
spreken dan van de twee allomorfen
hɔnt
en hɔnd.
Variatie in de klankvorm van morfemen is voorspelbaar als deze volgt uit de
toepassing van algemene fonologische regels.
Er zijn daarnaast ook veel gevallen van allomorfie die niet volgen uit algemeen
toepasbare fonologische regels van het Nederlands. Dit type allomorfie wordt
morfo-lexicale allomorfie genoemd, omdat morfologische
en/of lexicale eigenschappen het optreden van zulke allomorfie bepalen.
Zie Booij (1997, 2012, 2019), Booij en Van Santen (2017).
Een voorbeeld is de wisseling tussen ongespannen en gespannen klinkers in
de volgende woordparen:Tabel 1. Wisseling tussen ongespannen en gespannen klinkers
ongespannen klinker | fonetische vorm | gespannen klinker | fonetische vorm |
weg | wɛx | wegen | weɣən |
hol | hɔl | holen | holən |
glas | ɣlɑs | glazen | ɣlazən |
De ongespannen klinker treedt op in een gesloten lettergreep
(een lettergreep die eindigt in een medeklinker), de gespannen klinker in een
open lettergreep (een lettergreep die eindigt in een
klinker). Maar het is niet zo dat deze alternantie automatisch optreedt, zoals
de voorbeelden in Tabel 2 laten zien. Hierin wordt de klinker van de eerste
lettergreep in de meervoudsvormen niet gespannen:
Tabel 2. Woorden zonder klinkeralternantie
enkelvoud | fonetische vorm | meervoud | fonetische vorm |
heg | hɛx | heggen | hɛɣən |
mol | mɔl | mollen | mɔlən |
klas | klɑs | klassen | klɑsən |
Deze onvoorspelbaarheid betekent dat de allomorfen met gespannen klinker moeten
worden geregistreerd in het woordenboek van het Nederlands. Deze alternantie is
een historisch overblijfsel uit de tijd waarin er een fonologisch proces van
klinkerrekking in open lettergrepen was.
Een tweede vorm van niet voorspelbare allomorfie is dat woorden een lange en een
korte vorm kunnen hebben, zoals in het volgende rijtje woorden:
Tabel 3. Lange en korte vormen van woorden
lange vorm | korte vorm | |
a | broeder | broer |
teder | teer | |
b | lade | la |
schade | scha | |
c | einde | eind |
keuze | keus | |
d | glijd | glij |
rijd | rij |
Deze allomorfie is het effect van historische klankprocessen waarin
də
binnen een woord of aan het woordeinde, en
ə of
d aan
het woordeinde werd weggelaten.
Een d tussen
twee klinkers kan ook verzwakking tot een glijklank ondergaan. Dit zien we in
de volgende woorden:
Tabel 4. Verzwakking van /d/
vorm met d | vorm met j | |
a | goede | goeie |
rode | rooie | |
vorm met d | vorm met w | |
b | koude | kouwe |
gouden | gouwen |
Bij samenstellingen doet zich ook veel allomorfie voor met het karakter
van een historisch overblijfsel. Het woord
jong heeft bijvoorbeeld twee
allomorfen,
jɔŋ en
jɔŋk:
1[jɔŋ]: jong-en,
jong-eling, jong-eman, jong-leur, jong-vee,
jong-volwassene
[jɔŋk]: jonk-heer,
jonk-heid, jonk-ie, jonk-vrouw
Deze variatie volgt niet uit een algemeen toepasbare fonologische regel van het
Nederlands. Je kunt bijvoorbeeld niet aannemen dat er altijd een
k
wordt ingevoegd na een
ŋ op de
grens tussen de twee delen van een samenstelling en voor het suffix
-heid. Dat gebeurt immers
niet bij woorden zoals jongvee of
bangheid, en omgekeerd
vinden we die
k wel in
jonkie. Kijken we naar het
woord koning, dan zien we hetzelfde
probleem van onvoorspelbaarheid:
2[konIŋ]: koning-s-dag, koning-en, koning-in,
koning-schap
[konIŋk]:
konink-lijk, konink-rijk
De allomorfie in woorden eindigend op
ŋ is
historisch bepaald. Woorden als jong
en koning eindigden ooit op
ŋg, en
de g werd dan
een k aan
het eind van een lettergreep krachtens de regel van Finale
Verscherping. Dit consonantcluster
ŋk
werd later vereenvoudigd tot
ŋ. De
allomorf
konɪŋk
bleef bewaard in toen al bestaande woorden zoals
koninkrijk; in nieuwere
samenstellingen werd het woord
koning met zijn hedendaagse
klankvorm
konɪŋ
als bouwsteen gebruikt. De hier besproken allomorfie is dus een historisch
residu.
Verder lezen
In de volgende deelparagrafen bespreken we de verschillende soorten allomorfie
die niet door algemene fonologische regels bepaald zijn. De hierboven gegeven
voorbeelden zijn soms gevallen van stamallomorfie: de stam van een
woord (1.4.1), die de basis vormt voor inflectie en woordvorming,
heeft dan meer dan een klankvorm. Een veel voorkomende vorm van stamallomorfie
zien we in samenstellingen (1.4.2). Zo eindigt het woord
koning als eerste deel van
een samenstelling vrijwel altijd op een
s:
3konings-adelaar, konings-drama, konings-huis, konings-kroon,
konings-paar
Stamallomorfie vinden we ook op grote schaal terug in aan andere talen ontleende woorden
(1.4.3). Een voorbeeld daarvan is de volgende set van morfologisch
verwante woorden behorend bij het werkwoord
poneren:
4pon-eren, pos-itie, pos-ition-eren,
pos-ition-eel
Het zelfstandig naamwoord positie
hoort bij het werkwoord poneren,
maar de vorm van de stam van het zelfstandig naamwoord is niet
pon- maar
pos-. Deze allomorfie is
afkomstig uit de taal van oorsprong van deze woorden, het Latijn. Als we kijken
naar positie en de daarbij horende
gelede woorden, het werkwoord
positioneren en het adjectief
positioneel, dan zien we dat
het grondwoord, dat in isolatie de vorm
positie heeft, voor de uitheemse
suffixen -eer en -eel
de vorm position- heeft. De extensie
-on beschouwen we als deel
van het grondwoord, omdat het terugkeert in alle daarvan met een uitheems suffix
afgeleide woorden. Het Latijn kende al de alternantie
positio/position. De vorm op
n is de oudste. In het
Latijn werd de
n aan het
woordeinde weggelaten, maar deze bleef woordintern bewaard.
Prefixen
(1.4.4) en suffixen (1.4.5) kunnen ook allomorfie vertonen. Het
aan het Latijn ontleende prefix con- heeft
bijvoorbeeld een aantal allomorfen, zoals te zien in
com-motie,
con-sistent,
coŋ-claaf,
cor-relatie,
col-lega, en
co-activatie.
Een bekend voorbeeld van suffix-allomorfie in het Nederlands is die van het
verkleinwoordsuffix, dat vijf allomorfen kent: -tje, -je, -etje,-pje, en -kje, zoals te zien in de volgende verkleinwoorden:
5 traan-tje, kat-je,
tramm-etje, riem-pje, konin-kje
De keus van een van de allomorfen wordt bepaald door de fonologische vorm van het
grondwoord. Zo treedt -je op na een grondwoord dat
eindigt op een obstruent, en -pje na een
m
voorafgegaan door een gespannen klinker.
Ook het suffix
-er, dat onder meer gebruikt wordt
voor inwonersnamen, kent allomorfen, zoals te zien in de volgende
inwonersnamen:
6 Haarlemm-er, Diemen-aar,
Bijlmermeer-der, Heiloo-enaar
Ook voor deze allomorfie geldt dat die niet volgt uit algemene fonologische
regels. Dat betekent niet dat er hier geen fonologische regelmatigheden te
ontdekken zijn. Zo komt de allomorf -der na stammen
die op een r
eindigen zoals Bijlmermeer, en de
allomorf -aar na een stam die eindigt op een
onbeklemtoonde lettergreep met een coronale medeklinker
(l, r,
n) aan het eind, zoals
Diemenaar.
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Geert Booij | juli 2020 | Een tussentijdse versie van dit hoofdstukdeel werd van commentaar voorzien door Kathy Rys. De tekst is deels gebaseerd op de door Geert Booij geschreven paragrafen 7.1 – 7.4 van Geert Booij & Ariane van Santen (2017), Morfologie, de woordstructuur van het Nederlands. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van dit hoofdstukdeel berust bij de redacteure(en). |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |