1.7.1.2 Contrastaccenten
Zinsaccenten kunnen gebruikt worden om een contrast aan te
geven. Een voorbeeld is gegeven in (1):
Bron: Booij (1995: 155).
1(Is Jan in de kamer of in de keuken?) Jan is in de KAmer, niet in de KEUken.
In (1) is sprake van een contrast tussen twee locaties: de kamer en de keuken. In
de ene ruimte is Jan wel aanwezig, in de andere niet. De twee constituenten
de kamer en
de keuken dragen
focus (zie paragraaf
1.7.1.1). De spreker richt de aandacht van de hoorder op het contrast
tussen deze onderdelen, wat we ook wel contrastieve focus
noemen. Dit wordt gemarkeerd door een zinsaccent te plaatsen op elke constituent
die focus draagt. In dit geval noemen we het zinsaccent accent ook wel een
contrastaccent.
Een contrast kan voorkomen binnen één zin, maar een constituent met contrastieve
focus kan ook een contrastrelatie hebben met een element dat eerder in de
conversatie genoemd is. Soms wordt een constituent met een focusaccent
gecontrasteerd met een verzameling van meerdere mogelijke alternatieven, die al
genoemd zijn, of uit de context op te maken zijn. In een spraakuiting met
contrastieve focus worden dus niet altijd twee (of meer) referenten genoemd,
zoals in (1). Neem bijvoorbeeld de zin in (2), met als context: Anna en Pieter
zijn op zoek naar Jan. Ze weten dat hij ergens in het huis is. Anna zegt het
volgende:
2Jan is niet in de
KEUken.
De constituent de keuken draagt een
zinsaccent. Dit accent roept bij de hoorder (in dit geval Pieter) een
verzameling op die bestaat uit alternatieven van hetzelfde type als
de keuken, bijvoorbeeld:
{de kamer,
de hal,
de studeerkamer, enz.}. Dit
is de beperkte verzameling van plaatsen waar Jan wél zou kunnen zijn, in
tegenstelling tot de keuken. Ook hier kunnen we dus spreken van een contrast, en
kan het accent op de keuken worden
gezien als een contrastaccent.
Verder lezen
Contrastaccent op een functiewoord
Een focusaccent valt altijd op het prosodisch hoofd (paragraaf
1.7.1.4) van het focusdomein, wat meestal een inhoudswoord is, zoals
een zelfstandig naamwoord of hoofdwerkwoord. Dit is ook het geval in de
voorbeelden gegeven in (1), en (2). Zinsaccenten kunnen echter ook op
functiewoorden vallen, maar alleen als er sprake is van contrastieve focus:
Bron: Booij (1995: 155).
3Het boek ligt niet
IN, maar ONder de kast.
In (3) dragen alleen de voorzetsels
in en
onder focus, terwijl
de kast (gegeven)
achtergrondinformatie is. Hier dragen de functiewoorden narrow
focus (paragraaf 1.7.1.1) en is het mogelijk om functiewoorden een accent
geven. Dit is niet mogelijk wanneer de
kast nieuwe informatie weergeeft en daarom onderdeel
is van het focusdomein (aangegeven in blokhaken gemarkeerd met [+focus]):
Tenzij er sprake is van dubbel focus, bijvoorbeeld in een zin als
Het boek ligt niet IN de KAST maar ONder de
TAfel.
Als het focusdomein in de kast is (en
er dus sprake is van broad focus), moet het accent vallen
op het prosodisch hoofd kast, zoals
in (4a). Een accent op het functiewoord
in zoals in (4b) is hier dus
niet mogelijk.
Een ander voorbeeld waarin een functiewoord een zinsaccent krijgt is gegeven in
(5), met als context: Jan vertelt Ina dat zijn ziekte is veroorzaakt door een
tekenbeet. Daarop antwoordt Ina:
5Maar ik wist helemaal
niet DAT je ziek was.
Ook hier is sprake van een contrast: Jan vertelt waardoor hij ziek is,
waarna Ina de nadruk legt op het feit dat Jan ziek is. Het functiewoord
dat krijgt een zinsaccent, terwijl het inhoudswoord ziek hier
minder belangrijke informatie is (want het is gegeven) en geen accent krijgt.
Contrastrelaties
Niet alle contrasten zijn hetzelfde. We kunnen een onderscheid maken tussen
verschillende contrastrelaties, die elk van invloed zijn op de plaatsing van het
zinsaccent in het Nederlands. Swerts (2007) onderscheidt contrastrelaties op
basis van richting, afstand, en syntactische positie. Een voorbeeld is zin (6):
De voorbeelden (6) – (9) zijn overgenomen uit Swerts (2007: 389-393) en
deels aangepast. Deze voorbeelden komen uit een experimentele (dus niet
natuurlijke) setting waarin proefpersonen objecten moeten beschrijven
die te zien zijn op een beeldscherm.
6Het blauwe vierkant raakt
het rode vierkant.
In deze zin is sprake van een contrast met betrekking tot de kleuren van de
vierkanten. De woorden blauwe en rode kunnen dus beide een
contrastaccent krijgen. Het is ook mogelijk om slechts één van beide woorden
(blauwe of rode) focus te geven. Als het woord vierkant
nog geen gegeven informatie is, kan dit woord ook een accent krijgen. Nieuwe
informatie is immers vaak [+focus]. Vierkant kan echter ook zonder accent
zijn, omdat het niet betrokken is bij het contrast.
Of een woord als vierkant in (6) een accent krijgt of niet, wordt
beïnvloed door de richting van de contrastrelatie. Als de spreker het woord
blauwe accentueert, maar niet het woord rode, is er sprake van
een vooruitkijkend contrastaccent, zoals in (7). De spreker kan ook een
achteruitkijkend contrastaccent plaatsen, waarbij alleen rode
geaccentueerd wordt (8). Een contrastrelatie kan ook twee richtingen hebben,
waarbij beide contrastelementen een focusaccent krijgen. Dit zagen we eerder in
voorbeeldzin (1).
In het geval van een vooruitkijkend accent komt het vaker voor dat zowel
blauwe als vierkant een accent krijgen (7b) vergeleken met een
achteruitkijkend accent, waarbij het bijna nooit voorkomt dat beide woorden een
accent krijgen (8b). Dit laatste is te verklaren uit het feit dat het woord
vierkant in de constituent het rode vierkant gegeven
informatie is, terwijl dit niet het geval is in het blauwe vierkant. In
beide gevallen is het echter gebruikelijker om vierkant te deaccentueren,
zoals in (7a) en (8a).
Daarnaast is afstand tussen de gecontrasteerde constituenten van belang. Wanneer
het contrast binnen een zin plaatsvindt, zoals in (6), is het vaker het geval
dat het woord dat niet betrokken is bij het contrast (i.e. vierkant)
wordt gedeaccentueerd, dan wanneer de contrastrelatie over zinsgrenzen heen
gaat. Het komt dus vaker voor dat een woord als vierkant een accent
krijgt als dat woord alleen in een vorige zin is genoemd.
Ten slotte speelt ook de positie van het woord met contrastieve focus binnen de
syntactische constituent een rol bij het bepalen van welke woorden een
zinsaccent krijgen. Wanneer het woord met contrastieve focus het laatste woord
binnen de constituent is (het ‘nucleaire’ woord), is het mogelijk om ook het
voorafgaande (‘prenucleaire’) woord een accent te geven, terwijl het minder vaak
voorkomt dat een woord in prenucleaire positie contrastieve focus heeft en ook
het nucleaire woord een accent krijgt. Dit zien we in de voorbeelden in (9),
waarbij het binnen de NP het blauwe vierkant gemakkelijker is het
bijvoeglijk naamwoord te accentueren als het (nucleaire) zelfstandig naamwoord
contrastieve focus draagt (9a), dan om het zelfstandig naamwoord te accentueren
wanneer het (prenucleaire) bijvoeglijk naamwoord focus draagt (9b).
Over het algemeen blijft het echter gebruikelijker om slechts het woord met focus
te accentueren en het woord dat niet betrokken is bij het contrast, ook al geeft
dat woord nieuwe informatie weer, te deaccentueren.
Zie voor details Swerts (2007).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Nelleke Jansen | november 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |