9.1.1.2 Directionele voorzetsels
Net als locatieve voorzetsels kunnen directionele voorzetsels
een ruimtelijke relatie uitdrukken. Anders dan locatieve voorzetsels roepen
directionele voorzetsels altijd het idee van een pad op, namelijk een richting
of een route. In de voorbeelden in (1), met de directionele voorzetsels
van,
langs en
richting, verplaatst iemand
of iets zich langs dat pad:
De voorzetsels beschrijven waar het pad zich bevindt ten opzichte van het
complement, of preciezer, ten opzichte van het object dat uitgedrukt wordt door
het complement. Van haar stoel,
bijvoorbeeld, beschrijft een pad dat loopt van ergens op de stoel naar 'weg van
de stoel'. Net als bij locatieve voorzetsels vervult het complement van een
directioneel voorzetsel dus de rol van een soort baken of ijkpunt ten opzichte
waarvan het pad kan worden gelocaliseerd. Het object dat uitgedrukt wordt door
het complement noemen we het referentieobject.
Op basis van de oriëntatie van het pad ten opzichte van het referentieobject
kunnen we drie typen directionele voorzetsels onderscheiden:
bronvoorzetsels, routevoorzetsels
en doelvoorzetsels. Bronvoorzetsels, zoals van, uit en vanuit,
beschrijven een pad dat het referentieobject als beginpunt heeft. Bij de
doelpreposities, namelijk richting,
naar
en tot,
vormt het referentieobject juist het eindpunt van het pad. En bij
routepreposities, zoals langs,
over
en door,
fungeert het referentieobject op de een of andere manier als de verbinding
tussen het begin- en eindpunt van het pad.
Directionele voorzetsels komen onder andere voor in richtingsbepalingen, zoals in (1) hierboven, maar ook in plaatsbepalingen, bepalingen
van tijd, voorzetselvoorwerpen en andere zinsdelen en in zinsdeelstukken.
Verder lezen
Directionele voorzetsels in een richtingsbepaling
Directionele voorzetsels in een richtingsbepaling beschrijven een pad waarlangs
iets of iemand beweegt. In de voorbeelden hierboven, hier herhaald als (2), is
het steeds de referent van het onderwerp die zich verplaatst langs het pad. Maar
ook de referent van het lijdend voorwerp kan zich langs het pad bewegen, zoals
in (3), namelijk als gevolg van wat de referent van het onderwerp doet.
Ook de voorzetselconstituenten in (4) kunnen we zien als richtingsbepalingen. In
deze gevallen beschrijft de voorzetselconstituent een pad waarlangs een vorm van
perceptie of sensatie plaatsvindt: uit het
raam duidt de blikrichting aan, en
over het hele terrein en
tot in de hotelkamer het pad
waarlangs het geluid zich beweegt.
Directionele voorzetsels in een bepaling van plaats
Soms worden directionele voorzetsels ook in een bepaling van
plaats gebruikt, zoals in (5)-(7) hieronder. In die gevallen is
er geen beweging langs het pad. In (5) strekt iets of iemand zich uit langs het
pad dat door de voorzetselconstituent wordt uitgedrukt: de referent van het
onderwerp heeft steeds een langwerpige vorm die het pad beslaat. In (5b)
bijvoorbeeld strekt de
brug zich uit langs het pad.
Die langwerpige vorm komt ook tot stand als de referent van het onderwerp uit
meerdere individuën of elementen bestaat, zoals in (6).
Ook kunnen we de voorzetselconstituenten in (7) zien als bepalingen van plaats.
In deze gevallen bevindt de referent van het onderwerp zich aan het eind van het
pad dat door het directionele voorzetsel wordt aangeduid.
Het gebruik van het werkwoord
zijn en een
voorzetselconstituent met
naar kan alleen in
gevallen waarin we begrijpen dat de referent van het onderwerp met een
bepaald doel naar het referentieobject vertrokken is. In (7d), met
naar de bioscoop,
verwachten we dat dat is om een film te zien; of in het geval van
De auto is naar de
garage verwachten we dat die daar gerepareerd
gaat worden. Het referentieobject moet dus zo zijn dat daar een bepaalde
activiteit te verwachten is die de referent van het onderwerp kan
ondernemen of ondergaan. Als dat niet zo is, is het resultaat een gekke
zin, vergelijk bijvoorbeeld ?Haar ouders waren naar de
boomtwijfelachtig of ?De auto is naar de
winkelstraattwijfelachtig.
Directionele voorzetsels in een bepaling van tijd
Directionele voorzetsels hebben naast hun ruimtelijke gebruikswijzen zoals
hierboven ook vaak nog andere gebruikswijzen. In (8) vinden we ze in bepalingen
van tijd: de bronvoorzetsels vanaf
en van in (8a) en (8b); de
routevoorzetsels over,
om,
rond,
door en
doorheen in (8c)-(8g); en
het doelvoorzetsel tot in (8h).
In tijdsbepalingen met tot vinden we
een aantal vaste combinaties, die in (9) geïllustreerd worden. Naast
tot de rust vinden we
bijvoorbeeld ook tot aan de rust
(zie 9a) om expliciet te maken dat er een tijdsperiode bedoeld wordt die niet
de rust zelf omvat, maar
alleen de periode die eraan voorafging. Tot en
met, daarentegen, geeft aan dat de tijdsperiode
juist ook het (temporele) referentieobject behelst, zoals
maandag in (9b).
In (9c)-(9e) worden tijdsperioden aangeduid door middel van combinaties van
van(af) en
tot (en met):
van(af) ... geeft het begin
van de periode aan en tot (en met)
... het einde. In deze voorbeelden staan de
combinaties op de eerste zinsplaats, een reden om ze als één constituent te
zien. (Het is overigens niet zo dat ze op de eerste plaats moeten staan,
vergelijk bijvoorbeeld Kooijman danste
van
2000
tot
2009 bij het Scapino
Ballet.) Opmerkelijk is verder dat
van alleen in zo'n
combinatie met tot (of
tot en met) het begin van
een tijdsperiode kan aanduiden, een beperking die we niet zien bij
vanaf. Zo kunnen we wel
zeggen: Vanaf 2000 zien wij een voorzichtig herstel
intreden, maar niet *Van 2000 zien wij een voorzichtig herstel
intredenuitgesloten.
Directionele voorzetsels in andere zinsdelen
We vinden directionele voorzetsels ook in andere zinsdelen. De voorbeelden in
(10) illustreren het gebruik van directionele voorzetsels in andere bepalingen
dan die van plaats, richting en tijd: een bepaling van causaliteit in (10a), een
door-bepaling (handelend voorwerp) in
(10b) en een bepaling van modaliteit in (10c).
In (11), ten slotte, zien we directionele voorzetsels die een vaste combinatie
vormen met het werkwoord: de voorzetselconstituenten waarvan ze de kern vormen,
noemen we voorzetselvoorwerpen.
Directionele voorzetsels in zinsdeelstukken
Net als locatieve voorzetsels komen directionele voorzetsels ook voor in
nabepalingen bij een zelfstandig naamwoord. In hun ruimtelijke gebruik zijn
directionele voorzetsels daarin wel wat meer beperkt. Constituenten met een
locatief voorzetsel kunnen namelijk nogal vrijelijk ingezet worden om de locatie
van de referent van het zelfstandig naamwoord te beschrijven. In
de cameraman op het podium
zouden we op bijvoorbeeld kunnen
vervangen door voor,
achter,
naast,
onder of
bij. Maar directionele
voorzetsels zijn hier niet zomaar in te passen, vergelijk bijvoorbeeld de
vreemde voorbeelden de cameraman vanaf/door/naar het
podium.
Directionele voorzetsels kunnen alleen als ruimtelijke nabepaling bij een
zelfstandig naamwoord gebruikt worden als op de een of andere manier het idee
van een pad wordt opgeroepen. Dat kan als het zelfstandig naamwoord een vorm van
perceptie of sensatie uitdrukt, zoals in (12a), of als het naar iets verwijst
dat een langwerpige vorm heeft, zoals in (12b), of zich bevindt aan het eind van
een pad, zoals in (12c). Ook zien we dit bij zelfstandige naamwoorden die een
pad of beweging impliceren, zoals
trektocht in (12d) en ook
boot in het geval van
de boot naar Texel in
(12e).
Daarnaast komen directionele voorzetsels ook in niet-ruimtelijke zinsdeelstukken
voor, zoals in (13):
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Maaike Beliën | januari 2021 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 9,../../data/archief/ans2/e-ans/09/body.html; |