21.4.2 Overzicht van de elementen in het middenstuk
Verder lezen
1
Rekening houdend met het
in
[21·1·2·1] uiteengezette principe van de informatieve geleding van
de zin kunnen we de zinsdelen in het middenstuk (afgezien van de inherente
elementen, die
in
[21·5] behandeld worden) grosso modo in drie groepen verdelen, die
wat hun plaatsing betreft de volgende volgordetendens vertonen:
- Onderwerpen en voorwerpen die een relatief geringe informatieve waarde hebben, volgen, als ze al niet de eerste zinsplaats bezetten, doorgaans meteen op de eerste pool. Men kan er dan ook de in [21·3·2·1/i] opgesomde elementen aantreffen, te weten vooral bepaalde constituenten, waaronder de persoonlijke, aanwijzende en wederkerende voornaamwoorden.
- Hierna kunnen bijwoordelijke bepalingen komen, voor zover het geen inherent met het werkwoord verbonden elementen zijn.
- Dan komen de informatief belangrijke onderwerpen en voorwerpen, vooral die, welke als zodanig formeel gekarakteriseerd zijn (bijv. onbepaalde constituenten en meewerkende voorwerpen in de vorm van een voorzetselconstituent met aan).
Uiteraard hoeft niet steeds van elk van de drie groepen tegelijk een
element aanwezig te zijn. Men dient het bovenstaande veeleer zo te lezen:
áls in het middenstuk van een zin zowel een informatief minder belangrijk
element als een informatief belangrijk element voorkomt, dan staan ze
gewoonlijk in deze volgorde (i
-iii). Indíen er in dezelfde zin ook nog een
bijwoordelijke bepaling voorkomt, dan kan die daartussen staan
(i-ii
-iii). Hierbij moet opgemerkt worden dat
bijwoordelijke bepalingen een zekere mate van vrijheid qua plaatsing kennen.
In veel gevallen nemen ze echter wel een soort spilplaats in ten opzichte
van de plaatsing van bepaalde tegenover onbepaalde constituenten
(zie
[21·4·8]).
De volgende voorbeelden demonstreren de genoemde tendens:
1We |hebben| Jan gisteren een boek
|gegeven.|
2Morgen |wil| mijn zus met mijn
moeder in de stad een nieuw hoedje |gaan kopen.|
3Er |schijnt| vanmorgen op de Antwerpsesteenweg een
ernstig ongeluk |gebeurd te zijn.|
2
Binnen elk van de onder 1 onderscheiden groepen elementen kan
meer dan één zinsdeel voorkomen. In dat geval zijn de volgende
tendensen van belang:
- Persoonlijke voornaamwoorden hebben een lagere informatieve waarde dan aanwijzende en substantivische elementen; behalve in contrastieve zinnen staan ze steeds vóór eventuele bijwoordelijke bepalingen.
- Bepaalde en categoriale constituenten hebben over het algemeen een lagere informatieve waarde dan onbepaalde constituenten; van deze laatste de specifieke weer een lagere dan de niet-specifieke.
- Het onderwerp heeft meestal een lagere informatieve waarde dan de voorwerpen; het staat doorgaans het meest links in het middenstuk.
Hieronder volgen enkele voorbeelden ter illustratie van de genoemde
tendensen.
(ad [a]) Persoonlijke voornaamwoorden, die
terugwijzen naar een element dat uit context of situatie bekend is, en
bijgevolg meestal een geringe informatieve waarde hebben, staan altijd vóór
de bijwoordelijke bepalingen als die aanwezig zijn. Enkel met een sterk
accent (bijv. in een contrastieve context) kunnen ze erna komen. Dat accent
wijst er juist op dat het voornaamwoord voor de spreker een grotere
informatieve waarde heeft. Vergelijk:
(ad [b]) Als tweede illustratie vergelijken we de
plaatsing van bepaalde en onbepaalde naamwoordelijke constituenten met een
substantivische kern. Een onbepaalde naamwoordelijke constituent als
(lijdend) voorwerp komt meer naar achteren dan een bepaalde naamwoordelijke
constituent, die meer plaatsingsmogelijkheden kent. Zie de zinnen:
In zin 5a behoort dat
artikel tot het gespreksonderwerp; het sluit bijv. aan bij een
gesprek over een nieuw artikel van een of andere collega-medewerker,
waarvan in de rest van de zin gezegd wordt dat Sofie het wilde gaan lezen,
en wel vandaag (de zin heeft dan een accent op lezen, dan wel
op vandaag). Precies hetzelfde kan de spreker ook meedelen met
de volgorde van 5b. Er ligt dan
echter wel een nadruksaccent op vandaag. We hebben in dat
geval te maken met een zin die afwijkt van de strikte links-rechts-ordening
doordat het informatief belangrijkste element meer links in de zin staat.
Bij een neutrale accentuering van de zin behoren de (bepaalde)
naamwoordelijke constituent dat artikel in
5b en de (onbepaalde)
naamwoordelijke constituent een artikel in
6a tot de informatieve kern van de
zin, in 6a is het gegeven bovendien
nieuw (in de betekenis van 'niet-bekend'). Omschrijvingen van de zinnen
zouden respectievelijk kunnen zijn 'wat Sofie vandaag wilde gaan doen is
dat artikel lezen (je weet wel, waar we het over hadden)' (accent op
artikel of op lezen) en 'Sofie wilde vandaag wat
gaan lezen, en wel een artikel' (accent op artikel). Met deze
laatste betekenis is de volgorde van
6b niet mogelijk.
Toch kunnen ook onbepaalde naamwoordelijke constituenten vooraan in het
middenstuk staan. Het gaat dan om specifieke onbepaalde constituenten (zie
hiervoor
[14·3·1/2]). Vergelijk de zinnen:
Zin 7a kan betekenen dat het
geregeld zo is, dat enkele willekeurige (en telkens weer andere) kinderen
in onze tuin komen spelen. De constituent een paar kinderen
is dan niet-specifiek onbepaald. Zin
7b daarentegen zegt over een paar
niet met name genoemde, maar toch steeds dezelfde, voor de spreker
identificeerbare, kinderen (bijvoorbeeld die van de buurman), dat ze
geregeld in onze tuin komen spelen. In dit laatste geval is de
naamwoordelijke constituent een paar kinderen specifiek
onbepaald. Een dergelijke constituent kan als uitgangspunt voor de rest van
de mededeling fungeren en staat dan meer links in het middenstuk, al is
plaatsing op de eerste zinsplaats - waarbij het presentatieve
er in de zin achterwege blijft - meestal gewoner
(vergelijk
[21·3·2·1/i2]), bijv.:
8Een paar
kinderen |komen| geregeld in onze tuin |spelen.
|
Een specifiek onbepaalde lezing is, in een andere context en met een accent
op vandaag, ook in het geval van
6b heel goed mogelijk.
Uit een en ander volgt nu: hoe minder 'bepaald' een constituent is (en hoe
groter de informatieve waarde ervan dan meestal is), hoe meer naar rechts
in de zin die constituent gewoonlijk staat. Zoals zin
5b laat zien, kan ook een bepaalde
constituent echter nog wel informatief meer prominentie krijgen en meer
naar achteren in het middenstuk geplaatst worden. Dit is onder meer ook het
geval in contrastieve zinnen.
(ad [c]) Als voorbeeld van de derde tendentie kan
ten slotte nog gelden:
9Er |heeft| gisteren iemand een
taart |gebracht.|
Het onderwerp van deze zin (iemand) staat als onbepaalde
constituent weliswaar na de bijwoordelijke bepaling, maar komt toch nog
vóór het lijdend voorwerp (een taart).
3
Voor de onderlinge plaatsing van de zinsdelen uit de in 1
omschreven groepen [i] en [iii
] kan nu op grond van het voorgaande het hier volgende tentatieve
regelsysteem opgesteld worden, waarbij weer opgemerkt moet
worden dat niet alle elementen tegelijk gerealiseerd hoeven te zijn of het
kunnen zijn (als bijvoorbeeld in een zin al een persoonlijk voornaamwoord
als onderwerp optreedt kan niet nog een aanwijzend voornaamwoord als
onderwerp voorkomen, enzovoorts). Enige toelichting bij deze regels volgt
hieronder. Voor aanvullingen op de regels en voor mogelijke afwijkingen in
volgorde zie
men
[21·4·5] en de overige deelparagrafen waarnaar verwezen wordt.
De onderlinge volgorde van de elementen is als volgt:
- Persoonlijke voornaamwoorden (zowel gereduceerde als niet-gereduceerde en ook die met een vage, algemene referentie, zoals men) als onderwerp; aanwijzende voornaamwoorden als onderwerp.
- Presentatief er, indien er geen element uit [1] in de zin aanwezig is. (Zie voor er ook [21·4·6].)
- Naamwoordelijke constituenten met een substantivische kern of onbepaalde voornaamwoorden als onderwerp, indien geen element uit [1] in de zin aanwezig is. (Zie ook [21·4·3].)
- Gereduceerde voorwerpsvormen van de persoonlijke voornaamwoorden van de derde persoon: het ze 'm
- Gereduceerde voorwerpsvormen van de persoonlijke en wederkerende voornaamwoorden van de eerste en de tweede persoon en het wederkerende zich.
- Niet-gereduceerde voorwerpsvormen van het persoonlijk voornaamwoord en het wederkerende ons en u.
- Aanwijzende voornaamwoorden, onbepaalde voornaamwoorden of naamwoordelijke constituenten met substantivische kern als voorwerp.
Toelichting:
- Ad [1]: de aanwijzende voornaamwoorden als onderwerp kunnen soms achter de persoonlijke voornaamwoorden als voorwerp of achter zich geplaatst worden. Vergelijk voorbeeld 17a hieronder met [21·4·4].
- Voor [2] en [3] geldt: er treedt in het algemeen alleen terzelfdertijd met een element uit [3] op als dit laatste onbepaald, niet-specifiek is (zie [21·4·6]).
- Voor [4] en [5] geldt: lijdend voorwerp komt vóór meewerkend voorwerp. Zie bijvoorbeeld zin 16a hieronder; zie verder [21·4·7] en voor indirecte objecten in de vorm van een voorzetselconstituent (met aan of voor) [21·4·7·3].
- Voor [7] geldt daarentegen: een meewerkend voorwerp komt gewoonlijk vóór een lijdend voorwerp (zie verder [21·4·7·3]).
- Bij de onderlinge volgorde van de voornaamwoorden blijkt het onderscheid tussen gereduceerde en niet-gereduceerde vormen van met name de persoonlijke voornaamwoorden (me-mij, je-jij, enz.) een belangrijke rol te spelen. Dit onderscheid wordt in verband met de eerste zinsplaats behandeld in [21·3·2·1/i1].
- Uit de volgorderegels komt de tendens naar voren dat elementen die 'zwaarder' of 'complexer' zijn de neiging hebben verder naar achteren te komen dan 'lichtere' of 'minder complexe': gereduceerde voornaamwoorden komen vóór volle vormen, voornaamwoorden komen vóór substantivische elementen (het onderwerp vormt hier soms een uitzondering op). Een uitvloeisel van het 'complexiteitsprincipe' is ook dat indirecte objecten in de vorm van een voorzetselconstituent verder achteraan kunnen staan dan naamwoordelijke constituenten.
Voorbeeldzinnen die in overeenstemming zijn met de gegeven volgorderegels,
zijn:
11Toch |heeft| er niemand iets
|gezien.|
12(Weet jij) |of| iemand dat boek
|gekocht heeft?|
13Gisteren |had| zijn vader iets
|gekocht.|
14|Kon| die kerel het zich niet
in|gebeeld hebben?|
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |