20.1.2 Het werkwoordelijk gezegde
Verder lezen
1
In het algemeen kan gezegd worden dat het werkwoordelijk gezegde een
werking aanduidt. Zoals bij de behandeling van het werkwoord als woordsoort vermeld is,
moet dit begrip 'werking' ruim worden opgevat (zie(2.1, sectie
3)).
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoordelijke vormen die in
een enkelvoudige zin aanwezig zijn. Voorbeelden (het werkwoordelijk gezegde
is gecursiveerd):
1Els zegt
iets.
2Els
heeft iets
gezegd.
3Els gaat iets
zeggen.
4Els schijnt al
de hele tijd iets te hebben willen
zeggen.
In samengestelde zinnen hebben zowel de hoofdzin als de bijzin(nen) en/of
beknopte bijzin(nen) een gezegde. Voorbeelden:
5Els zegt dat ze
wil meedoen.
6Els heeft gezegd te willen
meedoen als ze tijd
heeft.
In 5 is zegt het werkwoordelijk
gezegde van de hoofdzin; wil meedoen dat van de bijzin
(dat) ze wil meedoen. In 6 is heeft gezegd het werkwoordelijk gezegde van de
hoofdzin; te willen meedoen dat van de beknopte bijzin
te willen meedoen als ze tijd heeft;
heeft dat van de bijzin als ze tijd heeft. (Voor het verschil in analyse tussen 4 en 6 - te hebben willen zeggen is een werkwoordelijke aanvulling in een
werkwoordgroep; te willen meedoen (als ze tijd heeft) is een
beknopte bijzin - zie [18.5.1.2].)
2
In sommige gevallen worden ook niet-werkwoordelijke vormen tot het werkwoordelijk gezegde
gerekend. In een zin als 7 is hier slechts
schijnbaar sprake van:
7Els zegt dat ze mee wil
doen.
Hier is mee wil doen het werkwoordelijk gezegde van de bijzin, zoals
wil meedoen in 5. Als
op zichzelf staand woord is mee geen werkwoordsvorm; het is hier
echter een deel van het scheidbare werkwoord meedoen, dat in een
zin gesplitst kan of moet (bijv. in Els doet ook mee) worden.
Niet-werkwoordelijke vormen die tot het werkwoordelijk gezegde gerekend
worden, zijn:
- het voorzetsel te bij infinitieven;
- het wederkerend voornaamwoord bij verplicht wederkerende werkwoorden;
- niet-werkwoordelijke vormen in werkwoordelijke uitdrukkingen.
Het voorzetsel te bij infinitieven heeft in deze gevallen geen
eigen betekenis en vervult alleen een syntactische functie. Het kan daarom
geacht worden één geheel te vormen met het werkwoord waaraan het voorafgaat.
Het wederkerend voornaamwoord bij verplicht wederkerende werkwoorden (bijv.
zich bedrinken,
zich schamen of
zich vergissen) kan
eveneens geacht worden één geheel te vormen met het werkwoord. Het kan niet weggelaten
worden zonder dat er betekenisverschil optreedt bij het werkwoord, en hoewel het vaak
overeenkomsten vertoont met een lijdend voorwerp, kan het niet door een lijdend voorwerp
worden vervangen. Het onderscheidt zich in deze opzichten van het wederkerend
voornaamwoord bij toevallig wederkerende werkwoorden, dat niet tot het werkwoordelijk
gezegde gerekend wordt (zie verder [2.2.4]).
Ook de niet-werkwoordelijke delen van een werkwoordelijke uitdrukking
vormen één geheel met de werkwoordsvormen die daarin voorkomen.
Werkwoordelijke uitdrukkingen zijn
combinaties van werkwoorden met andere taalelementen die een
gemeenschappelijke (meestal figuurlijke) betekenis hebben. Ze zijn (vrijwel)
onveranderlijk: naast in vuur en vlam staan is niet
mogelijk in vlam en vuur staan, naast de plaat poetsen niet de plaat opwrijven, naast
over het paard tillen niet over het paard heen tillen. Toch zijn versterkende toevoegingen soms wel mogelijk,
bijv. naast een poets bakken ook een lelijke poets bakken, naast op de kast jagen ook
bovenop de kast jagen. Opvallend is dat een hart onder de riem steken en een riem onder het hart steken naast elkaar voorkomen.
Gebruikt men de samenstellende delen van een dergelijke combinatie van
woorden in hun letterlijke betekenis, dan zijn natuurlijk op de gewone
wijze zinsdelen te onderscheiden. Zo is een zin als:
8Dick gaf de pijp aan
Maarten.
op twee manieren te ontleden. Betekent 8 ' Dick
overhandigde een bepaalde pijp aan Maarten', dan is Dick
onderwerp, gaf werkwoordelijk gezegde, de pijp lijdend voorwerp en aan Maarten indirect
object. Betekent 8 ' Dick deed niet meer
mee', dan is Dick onderwerp en gaf de pijp aan Maarten werkwoordelijk gezegde.
Naargelang van de syntactische functies die de samenstellende delen in hun
letterlijke betekenis zouden hebben, kunnen we de werkwoordelijke
uitdrukkingen onderscheiden in combinaties met equivalenten van:
-
een lijdend voorwerp, bijv.:(iemand) een poets bakken een bok schieten een flater slaan de lijn trekken bot vangen de plaat poetsen (met iemand) de draak steken de pik (op iemand) hebben
-
een bijwoordelijke bepaling, bijv.:(iemand) op de kast jagen in vuur en vlam staan achter het net vissen (met iets) in zijn maag zitten met de noorderzon vertrekken (iemand) over het paard tillen in zijn vuistje lachen
-
een lijdend voorwerp en een indirect object, bijv.:de pijp aan Maarten geven
-
een lijdend voorwerp en een bijwoordelijke bepaling, bijv.:de hond in de pot vinden (iemand) een hart onder de riem/een riem onder het hart steken de hand in eigen boezem steken het lid op de neus krijgen (iemand) de kastanjes uit het vuur laten halen (zich) de kaas niet van het brood laten eten
-
twee bijwoordelijke bepalingen, bijv.:met de deur in huis vallen
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |