1.7.2 Intonatie
Een belangrijk onderdeel van prosodie is het toonhoogteverloop van de zin, de
intonatie. We kunnen een onderscheid maken tussen
globale toonhoogtebewegingen en lokale toonhoogtebewegingen. Spraakuitingen in
het Nederlands hebben meestal een globale daling in de toonhoogte. Dit noemen we
declinatie.
Bron: ’t Hart, Collier & Cohen (1990: 121-123).
Dit betekent echter niet dat de toonhoogte constant daalt. De intonatie
van een zin bestaat normaal gesproken namelijk uit een opeenvolging van lokale
stijgingen en dalingen. Deze stijgingen en dalingen wisselen elkaar af op hoge
en lage punten tussen twee declinatielijnen. De lage punten
liggen op de lage declinatielijn, en de hoge punten liggen op de hoge declinatielijn.
Bron: Rietveld & Van Heuven (2016: 308).
Figuur (1) geeft een illustratie van een intonatiecontour tussen twee
declinatielijnen.De opeenvolging van lokale toonhoogtebewegingen in een zin wordt aangeduid als de
melodische structuur. De melodische structuur van een
zin wordt beïnvloed door verschillende factoren. Zinsaccenten worden (met name)
gerealiseerd door een toonhoogtebeweging of
toonhoogteaccent (paragraaf
1.7.1.5). Wanneer een zin meerdere zinsaccenten bevat, zijn er dus
ook meerdere toonhoogteaccenten, die op elkaar volgen.
Een andere functie van intonatie is frasering, het markeren
van prosodische domeinen (zie ook paragraaf
1.7.1.4). Bij frasering is de temporele organisatie van de
spraakuiting het belangrijkst. Het gaat hierbij met name om lokale
domeingrensmarkeringen, waaronder finale verlenging (wat
ook wel prefinale rekking genoemd wordt): een vertraging in de spreeksnelheid
aan het einde van het prosodisch domein.
Rietveld & Van Heuven (2016: 328).
Verder kunnen de domeingrenzen gemarkeerd worden door spreekpauzes, en
in mindere mate door globale tempoverschijnselen (zoals een hogere
spreeksnelheid aan het begin van een frase). Maar ook veranderingen in
toonhoogte kunnen domeingrenzen markeren, door middel van
grenstonen aan het begin en einde van een
intonationele frase (IP).
Toonhoogteveranderingen zijn echter minder belangrijk voor frasering dan
de temporele verschijnselen. Bron: Rietveld & Van Heuven (2016:
319).
Naast het zinsaccent en de domeingrenzen geeft de intonatie van een zin ook
bepaalde bedoelingen van de spreker aan. De spreker gebruikt bijvoorbeeld
intonatie om aan te geven of de zin een mededeling of een vraag is door middel
van een daling (mededeling) of stijging (vraag) in de toonhoogte, vooral aan het
einde van de zin. Intonatie speelt ook een rol bij het reguleren van beurten in
conversaties (dat wil zeggen, het aangeven wie er aan de beurt is om te
spreken), en bij het uitdrukken van attitudes zoals sarcasme. Ten slotte kan de
intonatie van een spraakuiting—bewust of onbewust—worden beïnvloed door emoties
van de spreker. Dit heeft met name invloed op de fonetische realisatie van de
intonatiecontour (i.e. het verloop van de grondfrequentie
F0) en op andere prosodische factoren, zoals spreeksnelheid, luidheid en
stemkwaliteit.
Er zijn twee modellen ontwikkeld waarmee de melodische structuur van het
Nederlands beschreven kan worden: het IPO-model (’t Hart, Collier, & Cohen
1990) en ToDI (Gussenhoven 2005). Het IPO-model (IPO = Instituut voor Perceptie
Onderzoek, Eindhoven) beschrijft intonatiecontouren in termen van bewegingen die
worden gespecificeerd wat betreft richting (stijgend/vallend), timing, steilheid
van de helling, en grootte van de toonhoogtebeweging. Het ToDI-model (ToDI =
Transcription of Dutch Intonation) is niet gebaseerd op bewegingen, maar op hoge
en lage toonsegmenten, die samen combineren tot toonhoogtecontouren. ToDI is
bedoeld om de fonologie van intonatie te analyseren, waarbij fonetische aspecten
(zoals de grootte van de toonhoogtebeweging) er niet toe doen. Een ander
belangrijk verschil tussen de twee modellen is dat het ToDI model uitgebreider
is, en dus een groter aantal verschillende toonhoogtecontouren beschrijft.
Vergelijkende tabellen worden gegeven in Gussenhoven (2005: 139-140).
We gebruiken hier ToDI.Verder lezen
Autosegmentele analyse van intonatie: ToDI
De melodische structuur van spraakuitingen kan worden beschreven door middel van
een autosegmentele theorie van intonatie. Voor het
Nederlands gebruiken we ToDI (Transcription of Dutch Intonation, Gussenhoven 2005).
Het ToDI model van intonatie is aangepast voor het Nederlands. Talen
verschillen namelijk in welke (opeenvolgingen van) toonhoogteaccenten
mogelijk zijn, en hoe ze gebruikt worden. Het model is gebaseerd op het
ToBI model (Tones and Break Indices) dat oorspronkelijk is ontwikkeld om
de prosodie van het Amerikaans Engels te beschrijven (Silverman et al.
1992; zie ook Gussenhoven 2016). Dit model is gebruikt als de basis voor
verschillende ToBI-modellen van een groot aantal talen. Een overzicht
van de verschillen tussen ToDI en ToBI wordt gegeven in Gussenhoven
(2005: 142).
Hierbij wordt de intonatie beschreven door middel van de toonsegmenten H (hoge
toon) en L (lage toon). Deze toonsegmenten vormen de basis voor
toonhoogteaccenten en grenstonen die samen de intonatiecontour van de zin bepalen.
We gebruiken hier ‘zin’ in de betekenis van intonationele frase (IP).
Grenstonen worden gemarkeerd met een procentteken (%) en
toonhoogteaccenten worden weergegeven met een ster of asterisk (*). Elke zin
heeft op zijn minst een beginnende grenstoon en een toonhoogteaccent.
Daartussenin kunnen nul of meer prefinale toonhoogteaccenten geplaatst worden.
Ten slotte kan de zin eindigen in een finale grenstoon, maar dit is optioneel.
Een overzicht van de vier posities is gegeven in Figuur (2).
Bron: Taalportaal .
In (1) is een voorbeeld gegeven van hoe verschillende toonhoogteaccenten en
grenstonen kunnen combineren in een zin. Dit voorbeeld bevat een beginnende
grenstoon (%L), een prefinaal toonhoogteaccent (H*LH), een finaal
toonhoogteaccent (H*L) en een finale grenstoon (L%). De zwarte stippen op de
toonhoogtelijn die is weergegeven boven de zin corresponderen met de
toonsegmenten. Elk punt is een H of een L.
1Eindelijk kwam het
winterkoninkje weer thuis.
Bron: Taalportaal .
Een overzicht van de mogelijke grenstonen wordt gegeven in (2).
Bron: Gussenhoven (2005: 127).
Er zijn drie mogelijke beginnende grenstonen. %L is een lage begintoon, die
meestal gebruikt wordt. %H is een hoge begintoon, die voorkomt voor lage
toonhoogteaccenten. Over het algemeen heeft het gebruik van %L de voorkeur
wanneer het eerste toonhoogteaccent begint met een H-toon, en heeft %H eerder de
voorkeur wanneer het eerste toonhoogteaccent begint met een L-toon.
Bron: Grabe et al. (1998).
De laatste optie is een dalende begintoon %HL, die weinig gebruikt wordt
en dus opvallender is.Het gebruik van een finale grenstoon is optioneel. De opties zijn dus een lage
grenstoon L%, een hoge grenstoon H%, of het eindigen van de zin met een
toonhoogte op middenniveau, zonder finale grenstoon (dit wordt getranscribeerd
als %).
Bron: Gussenhoven (2005: 123-124).
De keuze van een finale grenstoon is afhankelijk van de bedoeling van de
zin (bijv. een mededeling doen of een vraag stellen), en of de spraakuiting
beëindigd wordt of verder gaat. Mededelende zinnen hebben meestal een lage
finale grenstoon, terwijl vragende zinnen vaak gepaard gaan met een hoge finale
grenstoon. Het weglaten van een finale grenstoon kan voorkomen bij een
opsomming, aarzeling, of voortzetting van de spraakuiting.Een overzicht van de toonhoogteaccenten wordt gegeven in (3).
Bron:
Gussenhoven (2005: 127).
3Toonhoogteaccenten
H*
L*
H*L
L*H
Sommige toonhoogteaccenten bestaan uit één toon, namelijk het hoge
toonhoogteaccent (H*) en het lage toonhoogteaccent (L*). Andere accenten hebben
een vervolgtoon na de ster. Dit geeft een dalend accent (H*L) of een stijgend
accent (L*H). Net als bij de grenstonen is de keuze van het accent afhankelijk
van de bedoeling van de zin. Zo worden mededelende zinnen meestal gekenmerkt
door een dalend finaal toonhoogteaccent (zie voorbeeldzin (1)). Ook vraagzinnen
hebben vaak een dalend finaal toonhoogteaccent, maar hoge toonhoogteaccenten
(H*) komen hier iets vaker voor dan in mededelingen.
Bron: Haan (2002: 137).
Toonhoogteaccenten met een H-toon kunnen gewijzigd
worden door middel van downstep (‘verlaging’), dat wordt
weergegeven met een uitroepteken (!). Downstep betekent dat de toonhoogte een
stapje omlaaggaat ten opzichte van voorgaande accenten in de zin. Er moet dus
tenminste één prefinaal toonhoogteaccent met een H-toon voorafgaan aan het
accent met downstep. Zo heeft de H-toon in een verlaagd toonhoogteaccent !H*L
een lagere toonhoogte dan H in een voorgaand toonhoogteaccent H*L. Verlaging kan
ook plaatsvinden binnen een geaccentueerde lettergreep, wat het geval is in de
roepcontour (paragraaf 1.8.2.3). De roepcontour bestaat uit een H-toon met ster
en een verlaagde vervolgtoon !H (H*!H). Dit toonhoogteaccent wordt bijvoorbeeld
gebruikt wanneer iemand de naam van een ander roept (‘Anneke!’). Een overzicht
van de toonhoogteaccenten met downstep is gegeven in (4).
Bron: Gussenhoven (2005: 127-128).
4Accenten met downstep
4!H*
!H*L
H*!H (=
roepcontour)
Downstep of verlaging wordt gebruikt wanneer de spreker geen antwoord verwacht
van de gesprekspartner of luisteraar, bijvoorbeeld bij het voorlezen van de
titel van een verhaal zoals in Figuur (3).
Bron: Taalportaal .
Tot nu toe hebben we toonhoogteaccenten gezien die bestaan uit één of twee
toonsegmenten. Er zijn ook accenten die uit drie segmenten bestaan. Het dalende
toonhoogteaccent H*L kan namelijk gewijzigd worden door de prefixatie van een
segment L, wat een verlate daling L*HL geeft. Dit accent kan daarnaast ook
verlaagd worden door downstep. Dit geeft het accent L*!HL, waarbij het segment H
verlaagd is ten opzichte van voorgaande H-segmenten in de zin. Ten slotte
bestaat er een prefinaal toonhoogteaccent H*LH, waarbij een scherpe daling wordt
opgevolgd door een stijging. Een overzicht van de toonhoogteaccenten met drie
tonen is gegeven in (5).
Bron: Gussenhoven (2005: 128).
5Accenten met drie tonen
5H*LH
L*HL
L*!HL
Het Nederlands heeft in principe geen maximaal aantal toonhoogteaccenten in een
frase. Wel is er een beperking op hoeveel verschillende soorten
toonhoogteaccenten voorkomen in een zin. Als er meer dan twee toonhoogteaccenten
zijn, zullen de prefinale toonhoogteaccenten (meestal) hetzelfde zijn, zodat er
slechts twee verschillende soorten accenten in één zin voorkomen.
Bron: Gussenhoven (2005: 121).
Voor finale toonhoogteaccenten zijn er meer contouren mogelijk dan voor prefinale
toonhoogteaccenten. De accenten H*, L*, H*L en L*H kunnen zowel in finale als
prefinale positie voorkomen. In prefinale posities kan ook het dalend-stijgend
accent H*LH gebruikt worden. In finale positie vinden we daarnaast de verlaagde
accenten !H* en !H*L, de roepcontour H*!H, en de vertraagde dalingen L*HL en
L*!HL. Tabel 1 geeft een overzicht van de mogelijkheden.
Tabel 1. Mogelijke toonhoogteaccenten in prefinale en finale positie
Prefinale positie | Finale positie | |
H* | X | X |
L* | X | X |
H*L | X | X |
L*H | X | X |
H*LH | X | |
!H* | X | |
!H*L | X | |
H*!H | X | |
L*HL | X | |
L*!HL | X |
Een ander verschil tussen finale en prefinale accenten zit in de realisatie van
de toonhoogteaccenten die uit twee of meer tonen bestaan. In een finaal
toonhoogteaccent met meer dan één toon (bijv. H*L) komt de vervolgtoon (bijv. L)
direct na de toon met ster (bijv. H*). In prefinale toonhoogteaccenten komt het
eindpunt van de vervolgtoon pas vlak voor het volgende toonhoogteaccent. Dit
heet Tone Linking (‘toonkoppeling’).
Bron: Gussenhoven (2005: 126).
In het geval van een prefinaal toonhoogteaccent dat uit drie tonen
bestaat (H*LH), volgt de eerste vervolgtoon L direct na de toon met ster. Tone
Linking vindt hier plaats bij de tweede vervolgtoon. In zin (1) is duidelijk te
zien hoe de tweede vervolgtoon H van het toonhoogteaccent H*LH gespreid wordt
over meerdere woorden, en pas vlak voor het finale toonhoogteaccent (H*L) zijn
eindpunt bereikt. Hierdoor is er bij H*LH sprake van een scherpe daling gevolgd
door een geleidelijke stijging.Betekenissen van intonatiecontouren
Alle mogelijke toonhoogteaccenten en grenstonen kunnen samen een groot aantal
verschillende intonatiecontouren vormen. Deze contouren worden gebruikt door de
spreker om verschillende bedoelingen of attitudes weer te geven. Zo worden
mededelende zinnen meestal gekenmerkt door een dalend finaal toonhoogteaccent en
een lage finale grenstoon, terwijl vragende zinnen vaak gepaard gaan met een
hoge finale grenstoon, hoewel er uitzonderingen zijn. Grenstonen spelen verder
een rol bij het aangeven of de spraakuiting wordt voortgezet (vlakke of hoge
finale grenstoon) of beëindigd wordt (lage finale grenstoon).
Een spreker heeft vaak de keuze tussen verschillende intonatiecontouren om
globaal dezelfde bedoeling uit te drukken, waarbij de betekenisverschillen
tussen twee contouren soms heel subtiel zijn. Zo komt een zin vriendelijker over
wanneer de spreker verschillende tonen gebruikt voor de beginnende grenstoon en
de eerste toon van het daaropvolgende toonhoogteaccent. Zo komt een lage
beginnende grenstoon (%L) voor een dalend toonhoogteaccent (H*L) vriendelijker
over dan een hoge beginnende grenstoon (%H) voor een dalend toonhoogteaccent.
Andersom kan de spreker voor een stijgend toonhoogteaccent (L*H) beter een hoge
beginnende grenstoon gebruiken (%H) om vriendelijk over te komen.
Bron: Grabe et al. (1998).
Een ander voorbeeld is dat een spreker een mededeling minder dringend
kan maken door de zin niet te eindigen in een sterk dalende intonatiecontour
(H*L L%), maar in plaats daarvan de finale daling achterwege te laten (H*L %)
(zie paragraaf
1.8.2.1).
Bron: Gussenhoven (2005: 128).
Verschillen tussen het Nederlands en Engels
Verdieping
Verschillen tussen het Nederlands en Engels
De melodische structuur van het Nederlands lijkt erg op die van het
Engels. Toch zijn er een aantal verschillen. Zo vind je in het
Nederlands meer hoge tonen en stijgingen in het finale toonhoogteaccent
dan in het Engels, waarin hoge tonen vooral aan het begin van de zin
voorkomen. De grootste verschillen zijn echter te vinden in de
fonetische realisatie van de intonatiecontouren. Vergeleken met het
Engels wordt het Nederlands met name gekenmerkt door kleinere
verschillen tussen de hoge en de lage tonen.
Voor regionale variatie in Nederlandse intonatie, zie paragraaf 1.2.2.1.8 en Hanssen
(2017).
Daardoor klinkt het Nederlands wat monotoner dan het Engels.
Vooral de lage tonen hebben in het Engels een lagere grondfrequentie dan
de lage tonen in het Nederlands. Daarnaast zijn de stijgingen of
dalingen in de finale toonhoogteaccenten in het Engels vaak sneller en
scherper dan in het Nederlands.
Bron: Collins & Mees (2003: 274-284). Collins en Mees werken
in een ander (traditioneel-impressionistisch) framework dan het
ToDI-model. Voor een vergelijking van het Nederlands en Engels,
zie ook de experimentele studies beschreven in Sanders (1996) en
Willems (1982), Willems et al. (1988).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Nelleke Jansen | november 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |