1.1.2.3.2 Poldernederlands
Net als in Vlaanderen doen zich in Nederland een aantal taalverschijnselen voor
die gekenmerkt worden door een supra-regionale verspreiding en informaliteit. In
tegenstelling tot de tussentaal in Vlaanderen, die een relatief grote
afstand ten opzichte van de standaardtaal vertoont, zijn de verschillen tussen
informele substandaardvariëteiten en Standaardnederlands in Nederland klein.
Zie Smakman (2006: 48, 283-284); Van Sterkenburg (2009: 72), Grondelaers,
Van Hout & Steegs (2010).
Eén variëteit die dergelijke regionale kenmerken bevat, namelijk kenmerken uit het
randstedelijk Nederlands, is de supra-regionale variëteit die door Stroop (1998)
Poldernederlands werd gedoopt. Hoewel deze variëteit
een aantal uitspraakkenmerken uit de westelijke dialecten heeft overgenomen
(bijv. de open diftongen), beschouwt Stroop (1998) deze als een variëteit van
het Nederlands die niet regionaal (dus geen regiolect), maar sociaal (dus een
sociolect) bepaald is. Hij stelt dat deze variëteit bijna uitsluitend gesproken
wordt door jongere, vrouwelijke sprekers uit de hogere middenklasse.
De meest kenmerkende eigenschappen van het Poldernederlands zijn volgens Stroop
Aanvankelijk noemde Stroop (1998) meer kenmerken als typisch voor het
Poldernederlands, terwijl hij in latere publicaties (Stroop 2003) vooral
focuste op de realisatie van de diftongen; zie ook Geeraerts & Van
de Velde (2012: 547).
- de opener realisatie van de beginklank van de tweeklanken εi, œy en ɔu, namelijk als respectievelijk ai, ay en au,
- de diftongering van de gespannen middenklinkers e, ø en o tot respectievelijk εi, œy en ɔu,
- de ontronding van de geronde, gespannen klinkers en de diftongen,
- de geslotener uitspraak van de ongespannen klinkers ɛ en ɪ voor l en n,
- de realisatie van
r als
een retroflexe
approximant of ‘Gooise'
r.
Dit kenmerk wordt enkel in Stroop (2006) genoemd.
Tegenwoordig wordt in de literatuur vooral de opener realisatie van de tweeklanken
als kenmerk van het Poldernederlands genoemd.
Zie Janssens & Marynissen (2005: 193), Van der Sijs & Willemyns
(2009: 60).
Wat die opener realisatie (en sterkere diftongering) van de tweeklanken
betreft, stelde Jacobi (2009: 89) vast dat deze zich vooral voordoet in de
uitspraak van jonge en hoogopgeleide sprekers. Ze bevestigt hiermee Stroops
observatie dat Poldernederlands een geval is van sociale variatie, maar vindt
geen significant verschil tussen mannen en vrouwen. Volgens Grondelaers &
Van Hout (2011: 214) wijst dit er wellicht op dat het kenmerk zich in de loop
der jaren ook verspreid heeft onder hoger opgeleide mannelijke
standaardtaalsprekers.Uit studies naar de perceptie van verschillende variëteiten van het
Standaardnederlands, waaronder Poldernederlands, blijkt dat jonge vrouwelijke
beoordelaars – onafhankelijk van hun regionale herkomst – gemiddeld een
positievere houding hebben ten aanzien van Poldernederlands dan andere beoordelaars.
Zie Van Bezooijen & Van den Berg (2004: 10).
Mannen en oudere vrouwen lijken echter geen onderscheid te maken tussen
‘avant-garde’ Nederlands en randstedelijk Nederlands.
Zie Van Bezooijen & Van Heuven (2011).
Tegenwoordig wordt de term ‘Poldernederlands’ minder gebruikt en heeft
men het eerder over ‘informeel Nederlands', dat naast een aantal andere
randstedelijke regionalismen ook een opener
εi
heeft, en in grote delen van Nederland gesproken wordt, met name door jonge,
vrouwelijke sprekers uit de middenklasse.
Zie Van Sterkenburg (2009: 72), Geeraerts & Van de Velde (2012:
549).
Verder lezen
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Kathy Rys | november 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |