9.2.3 Achterzetsels of partikels?
Zijn op en
over in (1) eigenlijk wel
achterzetsels? Ze hebben op het oog zeker veel gemeen met voorzetsels, zoals
op en
over
in (2): ze staan direct naast een nominale constituent die iets ruimtelijks
uitdrukt ten opzichte waarvan iets of iemand zich beweegt. Het 'achterzetsel'
komt na die nominale constituent, en een voorzetsel staat ervoor, vergelijk
de
grens over en over de
grens. Dus net als een voorzetsel een
voorzetselconstituent vormt met die nominale constituent, kunnen we dat ook
voorstellen voor de constructies in (1): de onderstreepte nominale constituent
is het complement van de adpositie en samen vormen ze een
achterzetselconstituent.
Maar er is ook een andere analyse mogelijk, waarin op en over in (1) als
onderdeel worden gezien van een scheidbaar samengesteld werkwoord, namelijk
oprijden en overrijden.
Het
kruispunt in (1a) is dan niet het complement van een
achterzetsel, maar lijdend voorwerp bij dat samengestelde werkwoord oprijden. In die
analyse wordt een zin als in (1a) meer gezien als een zin als in (3a), met het
scheidbaar samengestelde werkwoord optillen en het lijdend voorwerp
het
jongetje.
Hieronder bespreken we argumenten voor deze verschillende analyses van zinnen als
in (1), namelijk die van op en
over als achterzetsel, en die als partikel (als onderdeel van een scheidbaar samengesteld
werkwoord).
Verder lezen
Argumenten voor een 'achterzetselanalyse'
Er zijn constructies waarin we combinaties als de straat
op inderdaad moeten opvatten als één constituent,
waarin de adpositie géén onderdeel is van een scheidbaar samengesteld werkwoord.
Zo komen ze, in bijzondere gevallen, voor op de eerste zinsplaats, zoals
de straat op in (4a). Daarin
lijken ze dan meer op voorzetselconstituenten dan op scheidbare werkwoorden met
een lijdend voorwerp. Een voorzetselconstituent kan namelijk prima op de eerste
zinsplaats staan, zoals in (4b), maar de combinatie van een lijdend voorwerp en
een partikel niet, zoals geïllustreerd in (4c):
Ook voorbeelden zoals in (5a) worden als argument gebruikt voor een analyse als
achterzetsel. In (5a) is de haven in
een nabepaling bij een zelfstandig naamwoord, weg. Daarin
gedraagt die combinatie zich net zoals een voorzetselconstituent, zoals
bijvoorbeeld in de
haven in (5b), dat als nabepaling fungeert bij
het zelfstandig naamwoord marineschepen. Een vergelijkbaar
voorbeeld met een partikel van een regulier scheidbaar samengesteld werkwoord en
lijdend voorwerp bestaat niet: het jongetje op als in (4c) kan niet
dienen als nabepaling van een zelfstandig naamwoord.
Een derde type voorbeeld dat als argument wordt gebruikt voor een
'achterzetselanalyse' is te vinden in (6a). Daarin staat de combinatie de Oeral over in
een zin die al een scheidbaar samengesteld werkwoord bevat, namelijk
wegtrekken. Er is, met
andere woorden, geen ander werkwoord waar over een scheidbaar samengesteld
werkwoord mee kan vormen. Dezelfde mogelijkheid vinden we met
voorzetselconstituenten, zie bijvoorbeeld over de bergen in (6b) dat
gecombineerd wordt met het werkwoord wegvliegen.
Zinnen als (7a), ten slotte, worden ook gezien als argument voor een
achterzetselanalyse. In dit type voorbeelden zorgt het onderwerp van de zin
(lijfwachten) ervoor dat het lijdend
voorwerp (de
president) zich beweegt ten opzichte van het
referentieobject (de
zaal). De argumentatie is gebaseerd op de aanname
dat een enkelvoudige zin maar één lijdend voorwerp kan hebben (zie paragraaf
20.3.1). In (7a) is de president lijdend voorwerp (we
kunnen die bijvoorbeeld ook onderwerp van een passieve zin maken: De president werd de zaal uit
geduwd). De argumentatie is dan dat de zaal niet ook
een lijdend voorwerp kan zijn, omdat de president dat al is.
Argumenten voor een 'partikelanalyse'
In andere opzichten lijken constructies als in (8) juist meer op constructies met
scheidbaar samengestelde werkwoorden, zoals in (9).
Scheidbaar samengestelde werkwoorden worden zo genoemd omdat werkwoord en
partikel los van elkaar kunnen voorkomen, zoals in (9), maar ook als één woord,
zoals in (10), namelijk als het partikel direct voorafgaat aan het werkwoord. In
deze voorbeelden is het lijdend voorwerp steeds onderstreept.
Dezelfde volgordemogelijkheden vinden we bij combinaties als
het kruispunt op in (8), zie
(11) hieronder. Tegen sommige spellingadviezen in worden het
'achterzetsel' en het werkwoord van beweging dan vaak aan elkaar geschreven, een
aanwijzing dat taalgebruikers die combinaties als één woord ervaren, een
scheidbaar samengesteld werkwoord, zie opreed in (11a), overzwom in
(11b) en afgevaren in (11c).
Van Dale (Den Boon & Hendrickx, Dikke Van Dale online
(geraadpleegd januari 2021) neemt deze werkwoorden ook op deze manier
op:oprijden 'in een bep.
richting voortrijden', overzwemmen 'naar de
overzijde zwemmen (van –)' en afvaren 'stroomafwaarts
varen'. De beschreven betekenissen vallen volgens Van Dale wel onder het
'onovergankelijke' gebruik.
Er zijn allerlei manieren waarop een 'achterzetsel' zich meer gedraagt als een
partikel in een scheidbaar samengesteld werkwoord dan als een voorzetsel. Een
'achterzetsel' hoeft bijvoorbeeld niet direct naast zijn complement te staan: er
kan een bijwoord tussen staan, zoals alleen in (12a) en niet in (12b),
of een hulpwerkwoord, zoals kunt in (12c); in (12c) vinden we
bovendien nog een bepaling van middel die tussen 'achterzetsel' en werkwoord in
staat: per
kajak. Dat gaat lang zo gemakkelijk niet met
voorzetsels en hun complement, maar juist wel in het geval van scheidbare
werkwoorden en hun lijdend voorwerp, zoals in (13).
Een andere overeenkomst tussen 'achterzetsels' en scheidbaar samengestelde
werkwoorden heeft te maken met de eerste zinsplaats. Bij constructies met een
'achterzetsel' is het mogelijk om alleen het referentieobject op de eerste
zinsplaats te hebben, dus de nominale constituent die uitdrukt ten opzichte
waarvan er bewogen wordt, zoals de berg de Croix de Fer in (14a) en drie rivieren in
(14b). Op dezelfde manier kan het lijdend voorwerp van een scheidbaar
samengesteld werkwoord op de eerste zinsplaats voorkomen, zoals de telefoon in
(15a) en een
deel in (15b). Het complement van een
voorzetselconstituent kan dat normaal gesproken niet. We kunnen bijvoorbeeld
niet zeggen: *Het kruispunt botste twee wagens
opuitgesloten, bedoelend dat er
op het
kruispunt een botsing tussen twee auto's was.
Voorzetselconstituenten vormen meestal een hechte eenheid: de kern en het
complement volgen direct op elkaar. Mogelijke uitzonderingen zijn
bepalingen als vermoedelijk en bijvoorbeeld die direct na het voorzetsel voor kunnen komen, zoals in
door vermoedelijk een
steen. Een andere uitzondering wordt
gevormd door zogenaamde bananenzinnen, die in
informeel taalgebruik voorkomen. Daarin staat het complement van het
voorzetsel op de eerste zinsplaats. De taalkundige Willem Klooster gaf
hiervan als voorbeeld Bananen ben ik dol op, waarin
het voorzetsel op aan het eind van de zin
staat en het complement van dat voorzetsel, namelijk bananen,
op de eerste zinsplaats. Sindsdien heten dit soort constructies bananenzinnen. Maar dat kan niet zomaar met
alle voorzetselconstituenten.
Een derde argument om constructies met een 'achterzetsel' te zien als scheidbaar
samengestelde werkwoorden met een lijdend voorwerp is dat er ook passieve
varianten van te vinden zijn. In het geval van scheidbaar samengestelde
werkwoorden met een lijdend voorwerp is het heel gewoon om passieve varianten
tegen te komen, zoals bijvoorbeeld in (16). Degene die het optillen,
overmaken en afruimen
uitvoert, wordt niet uitgedrukt; in plaats daarvan wordt hetgeen dat die
handeling ondergaat, als onderwerp uitgedrukt, zoals de container in
(16a).
Die mogelijkheid van het passief vinden we bij 'achterzetsels' ook, zoals in
(17), een reden om opvaren, overzwemmen en
voorbijrijden te zien als een scheidbaar
samengesteld werkwoord. Het referentieobject, dus datgene ten opzichte waarvan
bewogen wordt, fungeert dan als onderwerp van de zin, zoals de Hudsonrivier
in (17a). Hierin zijn deze constructies echt anders dan die met
voorzetselconstituenten, waarvan het complement niet als subject van een passief
kan fungeren, vergelijk de onmogelijkheid van *Het kruispunt
werd op gebotst (door twee wagens)uitgesloten.
Het Nederlands heeft wel de mogelijkheid van de onpersoonlijke passief,
zoals in Geen wonder dat
er vrolijk gebotst werd in het jonge zonnestelsel, met al die
planeten die hun plaats niet kenden. Maar
hierin blijft de voorzetselconstituent in het jonge
zonnestelsel 'intact': de nominale
constituent het jonge
zonnestelsel kan niet als onderwerp van
de zin dienen: *Het jonge zonnestelsel werd in
gebotstuitgesloten is niet mogelijk.
Eenzelfde soort argument heeft te maken met nominalisaties. Scheidbaar
samengestelde werkwoorden kunnen ook gebruikt worden als zelfstandig naamwoord,
zoals in (18). Optillen in (18a) bijvoorbeeld wordt
voorafgegaan door het lidwoord het en gevolgd door een
voorzetselconstituent met van als kern. In die
voorzetselconstituent vinden we een nominale constituent die als lijdend
voorwerp kan fungeren, namelijk wie of wat de handeling ondergaat.
Zo vinden we ook nominalisaties die corresponderen met constructies met
'achterzetsels', zoals in (19). De combinatie van het 'achterzetsel' en het
werkwoord vormt dan een zelfstandig naamwoord (oprijden,
overzwemmen en voorbijrijden),
dat net als in (18) voorafgegaan wordt door het lidwoord het en gevolgd
wordt door een voorzetselconstituent met van als kern. Het complement van
van is
de nominale constituent die het referentieobject uitdrukt, namelijk ten opzichte
van wat of wie er bewogen wordt. Constructies met een voorzetselconstituent
laten die mogelijkheid niet zien: nominalisaties betreffen dan uitsluitend het
werkwoord, zoals in Het rijden op
de smalle weg werd eveneens bemoeilijkt.
Hebben of zijn bij
'achterzetsels'?
Verdieping
Hebben of zijn bij
'achterzetsels'?
De meeste scheidbare samengestelde werkwoorden met een direct object
worden met hebben vervoegd in de
voltooid verleden of tegenwoordige tijd. In de constructies met
'achterzetsels' wordt meestal zijn gebruikt, wat door
sommigen wordt gezien als argument voor een analyse van bijvoorbeeld
op in (ia) als achterzetsel. Als
het een partikel zou zijn van een scheidbaar samengesteld werkwoord, met
een
col als lijdend voorwerp, dan zou je
verwachten dat het met het hulpwerkwoord hebben
vervoegd zou worden, net als andere scheidbaar samengestelde werkwoorden
met een lijdend voorwerp, zoals in (ii).
Nu zijn er ook wel andere werkwoorden met een lijdend voorwerp die met
zijn vervoegd worden, zoals
naderen, passeren
en volgen. Een manier om de keuze
voor zijn te begrijpen is dat het
gebruikt wordt als het onderwerp van de zin een verandering doormaakt.
Dat is zo in het geval van constructies als in (i), en ook die in het
geval van naderen, passeren
en volgen: de referent van het
onderwerp verandert want verplaatst zich.
Het gebruik van zijn bij constructies met
'achterzetsels' hoeft daarom niet per se te betekenen dat bijvoorbeeld
een
col in (ia) geen lijdend voorwerp kan zijn
van een scheidbaar samengesteld werkwoord oprijden. Interessant genoeg vinden
we overigens ook wel eens hebben in dat soort
constructies, zoals in (iv), net zoals dat mogelijk is voor naderen,
passeren en volgen,
zoals in (v).
Literatuur
- Klooster, Wim (1989)
- (Geerts and Heestermans 1992)
Literatuur
Interessante links
ANS
Taaladvies
Dagenta
Taalportaal
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Maaike Beliën | januari 2021 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 9,../../data/archief/ans2/e-ans/09/body.html; |