1.3.1.2 De formele beschrijving van Finale Verscherping
Een bekende beschrijving van Finale Verscherping is die in termen van een
fonologische regel die obstruenten aan het eind van een syllabe stemloos maakt
door ze het kenmerk
-stem
te geven:
Zie Booij (1981: 42).
1[-sonorant] → [-stem] /
--)###σ###
Deze regel maakt klanken met het fonologisch kenmerk [-sonorant], dat wil zeggen,
obstruenten, stemloos, en werkt ‘leeg’ op syllabe-finale obstruenten die
onderliggend al stemloos zijn. De context waarin die verandering optreedt wordt
aangegeven door het gedeelte van de regel na de schuine streep: de positie voor
een rechtergrens van een lettergreep.
In een alternatieve beschrijving van Finale Verscherping wordt het kenmerk
[+stem] verwijderd uit obstruenten die in een coda staan.
Zie (Booij
(1995: 60), Ernestus (2000: hoofdstuk 7).
In deze
beschrijving van Finale Verscherping is de band tussen de consonant met het
kenmerk [-sonorant] en het kenmerk [+stem] doorgesneden. Een medeklinker met het
kenmerk [-sonorant] wordt dan voorspelbaar stemloos gerealiseerd, tenzij deze in
een omgeving staat waarin deze stemhebbendheid ontvangt van een aangrenzend
klanksegment door Assimilatie van Stem.Regel (1) hierboven verantwoordt niet dat ook meer dan één obstruent aan het eind
van een lettergreep stemloos kan worden. Zo wordt het voltooid deelwoord
verbaasd, onderliggend
vərbaz-d
(vergelijk de infinitiefvorm
verbazen) uitgesproken als
vərbast,
met twee stemloze obstruenten aan het eind van het woord. We zien dit ook in de
voorbeelden in Tabel 1:
Tabel 1. Stemloze obstruentclusters in coda’s van voltooide
deelwoorden
voltooid deelwoord | onderliggende vorm | fonetische vorm |
ge-krab-d | ɣə-krɑb-d | ɣəkrɑpt |
ver-huis-d | vər-hœyz-d | vərhœyst |
ge-beef-d | ɣə-bev-d | ɣəbeft |
ge-zaag-d | ɣə-zaɣ-d | ɣəzaxt |
De stemloosheid van de eerste obstruent in de woord-finale obstruentclusters in
Tabel 1 volgt of uit de regel van Assimilatie van
Stem, of uit een formalisatie van Finale Verscherping waarbij het
kenmerk [+stem] uit alle obstruenten in de coda wordt verwijderd.
Verder lezen
Analyse zonder abstracte onderliggende vormen
Een analyse van Finale Verscherping zonder abstracte onderliggende vormen is ook
mogelijk. In dat geval worden bijvoorbeeld de woorden
hand en
handen beide in hun
fonetische vorm opgeslagen in het lexicon (Ernestus & Baayen 2007a,b).
Er zijn veel aanwijzingen uit taalpsychologisch onderzoek dat zowel enkel- als
meervoudsvormen van woorden worden opgeslagen in het lexicon (Baayen et al.
2003). Maar hoe krijgen we dan de juiste fonologische vorm van een woord als
handig, waarin ook de
d
optreedt? Waarom is het niet
hantig?
Een mogelijk antwoord is dat we de onderliggende vorm uitrekenen als we die nodig
hebben. Stel dat we het woord honderig
zich gedragend als een hond willen
maken (een woord dat trouwens op internet te vinden is). Omdat we
hond en
honden in ons lexicaal
geheugen hebben, kunnen we vaststellen dat we uit moeten gaan van een allomorf
van hond die eindigt op een
d.
Het is ook mogelijk aan te nemen dat bij de keuze van de juiste allomorf analogie
een belangrijke rol speelt. We kiezen dan voor
honderig naar analogie van
honden, beide gelede woorden
met een klinker-initieel suffix. Dat betekent dat de bestaande betrekkingen
tussen woorden en woordvormen in het lexicaal geheugen van de taalgebruiker
sturend zijn bij de keuze van een allomorf.
In deze benadering fungeert de regel van Finale Verscherping als een
redundantieregel. Dat wil zeggen dat het bestaan van Finale Verscherping in de
grammatica van het Nederlands impliceert dat woordreeksen als
hond,
honden, en
honderig, evenals
hand,
handen en
handig als morfologisch
gerelateerd kunnen worden beschouwd, ondanks het verschil in stemloosheid van de
stamfinale medeklinker van deze woorden.
Zie Booij (2010: hoofdstuk 10) en Jackendoff & Audring (2020:
180-184).
Incomplete neutralisatie
Verdieping
Incomplete neutralisatie
Is een stemloos gemaakte onderliggend stemhebbende obstruent fonetisch
identiek aan een onderliggend al stemloze obstruent? Met andere woorden:
is de
t
in de fonetische vorm van bijvoorbeeld
hand (onderliggend
een d)
identiek aan de
t
van kant, die onderliggend
een t
is? Ernestus & Baayen (2006) rapporteren over subtiele verschillen.
Ze vonden dat de opheffing van de afsluiting in het mondkanaal van
onderliggend stemhebbende woordfinale plofklanken significant korter is
dan die van onderliggend stemloze plofklanken. Bovendien zijn coda’s met
labiodentale of alveolaire fricatieven significant langer als ze
onderliggend stemhebbend zijn. De fonemen
v
en z
zijn dus langer dan
f
en s.
Warner et al. (2006) vonden ook een verschil in klinkerlengte tussen
klinkers die voorafgaan aan onderliggend stemhebbende obstruenten
vergeleken met klinkers voorafgaand aan onderliggend stemloze
obstruenten.
Er is discussie in de literatuur over hoe deze gegevens moeten worden
geïnterpreteerd. Ernestus & Baayen (2007a,b) betogen dat de
productie en perceptie van de stemloze obstruenten beïnvloed kan zijn
door relaties met verwante woorden met een corresponderende stemhebbende
obstruent. In zo’n analyse worden woordparen als
hand
hɑnt –
handen
hɑndən
opgeslagen in het lexicon, en kan de meervoudsvorm de uitspraak van de
enkelvoudsvorm beïnvloeden. In de analyse van Van Oostendorp (2008)
wordt er een formeel verschil gemaakt tussen een stemloos gemaakte
obstruent en de stemloze tegenhanger, dus bijvoorbeeld tussen de
stemloos gemaakte
d
versus de
t.
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Geert Booij | september 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |