23.3.2 Ja/nee-vragen
Verder lezen
1
Op ja/nee-vragen (ook wel twijfelvragen genoemd) kan
altijd ja of
nee geantwoord worden, hoewel meestal ook een
ander antwoord mogelijk is. De zinnen hebben meestal een voor-pv (zinstype 1b: persoonsvorm als
eerste zinsdeel; zie hierover verder [21.2.3.1]). Voorbeelden:
1Werkt hij hier al
lang?
2Zou de
rector het gevaar wel zien?
Soms wordt door de vorm van een ja/nee-vraag
het antwoord gesuggereerd. Bevat de vraag een onbeklemtoond
ontkennend woord (niet, geen, niets,
enz.), dan is het verwachte antwoord meestal bevestigend. Bevat de vraag
het onbeklemtoonde bevestigende wel, dan is het verwachte
antwoord meestal ontkennend. De suggestie wordt meestal ondersteund door
context en/of situatie. Voorbeelden:
3Is dat niet de
vader van Sáskia? (verwacht antwoord:
ja)
4Bent u geen
léraar geweest? (verwacht antwoord:
ja)
5Heb je daar
niets over in de kránt geschreven? (verwacht antwoord:
ja (daar heb ik over
geschreven))
6Heb je die brief
wel gepóst? (verwacht antwoord:
nee)
Zie voor meer
voorbeelden
[29.4.1/2].
Worden de ontkennende of bevestigende woorden in de bovenstaande zinnen
beklemtoond, dan hebben we te maken met
neutrale vragen. Een beklemtoonde ontkenning kan ook wel een
ontkennend antwoord suggereren, maar dat is toevallig: van een bepaalde
intonatie en/of context en/of situatie kan altijd een antwoordsuggestie
uitgaan, ook zonder dat er ontkennende of bevestigende woorden in het spel
zijn. Vergelijk met de zinnen 3 en
4:
7(Op ongelovige toon uitgesproken: )
Is dát de vader van Saskia? (verwacht antwoord:
nee)
8(U kunt alles zo duidelijk uitleggen,
) bent u léraar geweest? (verwacht antwoord:
ja)
2
Soms zijn ja/nee-vragen naar de vorm niet te onderscheiden van een
mededelende zin; door de intonatie (in geschreven taal door een vraagteken)
moet dan blijken dat de taaluiting als vraag bedoeld is, bijv.:
9Uw ouders zijn allebei
overleden?
10Het is vandaag de
zestiende?
In zulke gevallen kunnen ook enkele andere onbeklemtoonde woorden dan die
welke hierboven genoemd zijn, met name immers,
toch en zeker (eventueel met elkaar gecombineerd),
een bevestigend antwoord suggereren. Voorbeelden:
11Zij zal het wel weten, ze is er
immers zelf bíj geweest? (verwacht antwoord:
ja)
12Hij had al lang klaar moeten zijn:
hij heeft toch (zeker) tijd genóeg gehad? (verwacht
antwoord: ja)
13Het lícht is
zeker uitgevallen? (verwacht antwoord:
ja)
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |