Voorbeeldzoeker x
(typ in het invoerveld om het voorbeeld te wijzigen)
zoek dit voorbeeld in:
ANS

Woordenboeken

  • INT (500 AD - heden)
  • Etymologiebank
  • Woordenlijst.org

Corpora en lexica

  • Corpus Hedendaags Nederlands Clarin login
  • GrETEL (CGN, Lassy)
  • SoNar Clarin login
  • Delpher
  • Celex Clarin login

Overige bronnen

  • Taalportaal
  • DBNL
  • Taaladvies.net
  • Wikipedia
  • Google
19.1.2 Zinsdelen
Verder lezen
1
Bij het definiëren van de zin werden in [19.1.1] de categorieën 'onderwerp' en 'gezegde' als constituerende elementen genoemd. Categorieën zoals het onderwerp en het gezegde heten zinsdelen: dat zijn zelfstandig functionerende woorden of combinaties van woorden waarvan de functie bepalend is voor de betekenis van de zin (zie hieronder bij voorbeeld 4). In 1 bestaat het onderwerp uit één woord (Jan), in 2 uit meer woorden (De hond van de buren):
1Jan slaapt.
2De hond van de buren blaft.
Bij combinaties van woorden kan het om een (meerwoordige) constituent gaan, zoals in 2, maar ook om een hele zin (zie hiervoor [19.2.1]).
De woorden uit een zin die maximaal samen vlak voor de voor-pv, op de eerste zinsplaats, kunnen staan, vormen in principe één zinsdeel (maar zie [21.3.1.1/1] en [21.3.6]). Zo zijn in zin 3a behalve het onderwerp Jan en het gezegde slaapt, ook de constituenten op zaterdagmorgen, soms en tot twaalf uur (die respectievelijk bestaan uit twee woorden, één woord en drie woorden) zinsdelen, blijkens de zinnen 3b-3d. Dat bijvoorbeeld op zaterdagmorgen soms niet één zinsdeel is, blijkt uit de onmogelijkheid van 3e. In de zinnen die hierna komen markeren we de te onderscheiden zinsplaatsen door het gebruik van verticale streepjes om de voor-pv heen (zie [21.1.1.2/1]):
3aJan slaapt op zaterdagmorgen soms tot twaalf uur.
bOp zaterdagmorgen |slaapt| Jan soms tot twaalf uur.
cSoms |slaapt| Jan op zaterdagmorgen tot twaalf uur.
dTot twaalf uur |slaapt| Jan op zaterdagmorgen soms.
eOp zaterdagmorgen soms |slaapt| Jan tot twaalf uur.uitgesloten
In een zin als 4a zijn er twee mogelijkheden: ofwel de man met de stok is in zijn geheel zinsdeel ofwel de man en met de stok zijn twee aparte zinsdelen. Mogelijk zijn immers (in verschillende contexten) ook 4b-4d:
4aHij sloeg de man met de stok.
bDe man met de stok |sloeg| hij.
cDe man |sloeg| hij met de stok.
dMet de stok |sloeg| hij de man.
De grammaticale analyse hangt af van de zinsbetekenis. Is met 4a bedoeld dat de persoon waar hij naar verwijst, fysiek geweld gebruikte tegen een man die een stok bij zich had, dan is de man met de stok één zinsdeel. Gebruikte de door het onderwerp aangeduide persoon een stok om een bepaalde man te slaan, dan zijn de man en met de stok twee zinsdelen. In dat geval is 4b uitgesloten.
2a
Zoals uit de voorbeelden 3 en 4 gebleken is, zijn er behalve onderwerp en gezegde nog andere zinsdelen. Die andere zinsdelen worden onderscheiden in voorwerpen en bepalingen.
Voorwerpen verschillen van bepalingen in de mate van betrokkenheid van hun referent bij het gezegde: in het algemeen zijn de door een voorwerp aangeduide zelfstandigheden nauwer betrokken bij de werking van het gezegde dan datgene wat in een bepaling wordt uitgedrukt. Bepalingen zijn dan ook bijna altijd weglaatbaar. De zinsdelen in 3a - hieronder herhaald als 5a - die geen onderwerp en gezegde zijn, zijn bepalingen; ze kunnen ook alle drie weggelaten worden zonder dat de zin ongrammaticaal wordt (wel kan de betekenis veranderen), blijkens de mogelijkheid van 5b (= 1). Vergelijk:
5aJan slaapt op zaterdagmorgen soms tot twaalf uur.
bJan slaapt.
Opmerking
Verdieping
Opmerking
Sommige bepalingen hebben betrekking op de hele zin en niet op het gezegde alleen. Een voorbeeld van zo'n 'zinsbepaling' is de modale bepaling in:
iHopelijk komt het nog ooit goed met hem.
Men zegt dat hopelijk de hele verdere zin onder z'n bereik heeft (zie [28.1/1]).
Voorwerpen kunnen wel of niet weglaatbaar zijn. In 4a - hieronder herhaald als 6a - is het voorwerp de man met de stok (of, naargelang van de interpretatie, het voorwerp de man samen met de bepaling met de stok) weglaatbaar. Vergelijk:
6aHij sloeg de man met de stok.
bHij sloeg.
Niet weglaatbaar is een voorwerp bij bijv. maken; vergelijk 7a met 7b:
7aHij maakte zijn huiswerk.
bHij maakte.uitgesloten
b
De voorwerpen worden onderscheiden in: lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, belanghebbend voorwerp (als overkoepelende term voor deze beide laatste wordt elders in dit boek 'indirect object' gebruikt), ondervindend voorwerp, voorzetselvoorwerp en oorzakelijk voorwerp. In passieve zinnen onderscheidt men daarnaast soms nog het handelend voorwerp, dat in dit boek echter door -bepaling genoemd wordt.De bepalingen vallen uiteen in twee hoofdgroepen: bepalingen van gesteldheid en bijwoordelijke bepalingen (met een groot aantal ondersoorten).
De zinsdelen worden behandeld in [20]. Hier volstaan we met enkele voorbeelden. Van onderwerp en gezegde zijn die hierboven al gegeven; van alle voorwerpen en enkele bepalingen volgen ze hieronder (de betrokken zinsdelen zijn gecursiveerd; enkele voorbeelden zijn, met een ander nummer, meer dan een keer gebruikt).
  • lijdend voorwerp:
    8De bode bracht het pakje naar de burgemeester.
    9Moeder geeft Richard een nieuwe muts.
  • indirect object:
    10De bode overhandigde het pakje aan de burgemeester.
    (meewerkend voorwerp)
    11We zullen jullie vaas een mooie plaats geven.
    (meewerkend voorwerp)
    12Moeder koopt voor Richard een nieuwe muts.
    (belanghebbend voorwerp)
  • ondervindend voorwerp:
    13Het spijt me dat ik zo laat ben.
    14Het is zijn broer gelukt een nieuwe baan te vinden.
  • voorzetselvoorwerp:
    15In het zuiden grenst Frankrijk aan Spanje en Italië.
    16Ik heb wel een half uur op de bus moeten wachten.
  • oorzakelijk voorwerp:
    17Dat gezeur zijn we al lang beu.
    18De bibliotheek is nu duizend boeken rijk.
  • door-bepaling:
    19Deze tekst is bewerkt door een van de redacteuren.
  • bepaling van gesteldheid (tijdens de handeling):
    20Moe maar voldaan kwamen we thuis.
    21We gingen als goede vrienden uit elkaar.
  • bepaling van gesteldheid (ten gevolge van de handeling):
    22De boom groeit krom.
    23Wij kozen Richard als onze vertegenwoordiger.
  • bijwoordelijke bepaling (van plaats):
    24In het zuiden grenst Frankrijk aan Spanje en Italië.
    25Ik heb wel een half uur op de vluchtheuvel moeten wachten.
  • bijwoordelijke bepaling (van tijd):
    26Ik heb wel een half uur op de vluchtheuvel moeten wachten.
    27De bibliotheek is nu duizend boeken rijk.
    Opmerking
    Verdieping
    Opmerking
    De term 'predikaat' wordt soms gebruikt om alle zinsdelen behalve het onderwerp aan te duiden. Het omvat dan dus het gezegde plus alle eventuele voorwerpen en bepalingen. In deze ruime betekenis wordt in dit boek de term 'werkwoordelijke constituent' gebezigd (zie [18.1]). De term 'predikaat' wordt hier dus alleen in de meer traditionele zin gebruikt, als synoniem van 'gezegde' (zonder voorwerpen en bepalingen).
    Opmerking
    Verdieping
    Opmerking
    In aansluiting op de in [18.2] gemaakte onderscheiding kunnen we de zinsdelen die geen onderwerp of gezegde zijn, verdelen in complementen en toevoegingen. Complementen zijn die zinsdelen die een nauwe band hebben met het hoofdwerkwoord van de zin. Geredeneerd vanuit het werkwoord kan men zeggen dat een bepaald werkwoord afhankelijk van de betekenis een of meer zinsdelen oproept. Zo veronderstelt een overgankelijk werkwoord een lijdend voorwerp als aanvulling. Zo'n lijdend voorwerp is vaak ook verplicht aanwezig in de zin, bijv. in 7, 8 en 9 hierboven (maar bijv. niet in 6). Andere werkwoorden veronderstellen behalve een lijdend voorwerp ook nog een indirect object als aanvulling, wat echter weer niet hoeft te betekenen dat zo'n indirect object altijd verplicht aanwezig is (bijv. wel in 11, maar niet in 10 en 12). Voor toevoegingen geldt dit alles niet: hun aanwezigheid vloeit in principe nooit voort uit de betekenis van het werkwoord. Dat is het geval voor heel wat bijwoordelijke bepalingen.
    Het is van belang erop te wijzen dat de verdeling in complementen en toevoegingen niet helemaal parallel loopt met die in voorwerpen en bepalingen. Er zijn namelijk ook werkwoorden die een bepaalde (bijwoordelijke) bepaling als aanvulling veronderstellen, die dan gewoonlijk verplicht aanwezig is. Een voorbeeld daarvan is het werkwoord wonen, dat normaliter een of andere bepaling bij zich moet hebben. Vergelijk:
    iaKirsten woont in een benedenhuis/in Amsterdam/zelfstandig/op stand.
    bKirsten woont.in de betekenis van ia
    Dat neemt niet weg dat een werkwoord als wonen in bepaalde contexten wel zonder bepaling kan voorkomen, bijv.:
    iiIk wil niet langer zwerven, ik wil eindelijk wonen. ('een dak boven het hoofd hebben')
    Op overeenkomstige wijze kan ook een werkwoord als geven, dat zoals gezegd normaliter zowel een lijdend voorwerp als een indirect object als aanvulling veronderstelt, zonder een van beide gebruikt worden, bijv. bij een kaartspel:
    iiiWie geeft? ('(kaarten) ronddelen')
    Hier zou de aanvulling van kaarten aan ons vreemd klinken.
    Uit een en ander moge duidelijk geworden zijn dat al dan niet nauw aansluiten bij het gezegde niet hetzelfde is als al dan niet verplicht aanwezig zijn in een zin.
Literatuur
    Interessante links
    ANS
    Taalportaal
    Taaladvies
    Versiegeschiedenis
    versie redacteur(en) datum opmerkingen
    2.1 januari 2019 Automatische conversie van ANS 2.0
    2.0 W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn 1997
    Interessante links