1.7.1 Zinsaccent
In een zin hebben sommige woorden meer nadruk dan andere woorden. Deze woorden
dragen een zinsaccent: een prominentieverlenende
toonhoogtebeweging. Doorgaans valt deze op de beklemtoonde lettergreep van een
woord. Een zin moet één of meerdere zinsaccenten hebben. Een zinsaccent geeft
aan welk gedeelte van de zin focus draagt. Focus is het
gedeelte van de zin waarop de spreker de aandacht van de hoorder wil richten. Er
zijn verschillende factoren die de plaatsing van het zinsaccent beïnvloeden.
Zie ook Gussenhoven (1983c) voor een systematische analyse van de
plaatsing van het zinsaccent.
Eén van de functies van focus is het aangeven van de
informatiestructuur van een zin. Dat is de verhouding tussen
oude en nieuwe informatie. Woorden of woordgroepen die nieuwe of anderszins
belangrijke informatie aangeven krijgen een zinsaccent, terwijl bekende of
onbelangrijke onderdelen van de zin accentloos zijn. Bekijk het volgende
voorbeeld (waarbij de lettergreep met het zinsaccent in hoofdletters is
gedrukt):
1(Waar is Jan?) Jan is in de KAmer.
De woordgroep in de kamer in (1) bevat nieuwe informatie en draagt focus.
Elke woordgroep die focus draagt krijgt één zinsaccent, wat betekent dat in
de kamer een zinsaccent krijgt. De constituent Jan in (1) krijgt
geen accent, omdat Jan al bekende informatie is (want Jan is
genoemd in de vraag) en geen focus draagt.
Focus kan ook gebruikt worden om een contrast aan te geven. Een zinsaccent dat
een contrast aangeeft noemen we ook wel een
contrastaccent.
2(Is Jan in de kamer of in de keuken?) Jan is in de KAmer, niet in de KEUken.
In (2) markeren de accenten op kamer en keuken het contrast tussen
deze twee verschillende locaties.
De syntactische structuur van een zin kan de plaatsing van zinsaccenten
beïnvloeden. Zo zagen we in (1) dat het accent binnen de woordgroep
in de kamer op het
zelfstandig naamwoord kamer valt,
oftewel op het inhoudswoord, en niet op één van de functiewoorden.
Functiewoorden met focus krijgen in sommige gevallen wel een zinsaccent,
zie paragraaf 1.7.1.2 en Booij (1995: 158).
Verder valt het zinsaccent gewoonlijk niet op syntactische constituenten
aan de rechterrand van een zin, zoals bijwoordelijke bepalingen van plaats of
tijd. Aan de andere kant krijgen constituenten die
getopicaliseerd zijn wel een zinsaccent, ook al geven
ze geen nieuwe informatie of een contrast. Een voorbeeld is gegeven in (4):
Bron: Booij (1995: 158).
3(Wat is er gebeurd met Yvonne?) YVOnne heeft hij gearresTEERD.
Omdat ze al genoemd is in de vraag, is Yvonne gegeven informatie. Toch
krijgt Yvonne een zinsaccent, omdat deze constituent voorop is geplaatst
door topicalisatie.
Wanneer een woord een zinsaccent krijgt, valt het accent altijd op de
beklemtoonde lettergreep van dat woord, de lettergreep met
hoofdklemtoon. Lettergrepen met een zinsaccent hebben
alle fonetische kenmerken van woordklemtoon en daarbij ook de fonetische kenmerken
van een zinsaccent. Zinsaccenten worden voornamelijk gekenmerkt door een
toonhoogtebeweging, zoals een stijging of daling in de toonhoogte. Hierdoor
ontstaat er een toonhoogteaccent op de lettergreep die het ankerpunt vormt voor
het zinsaccent. Daarnaast worden in het Nederlands alle lettergrepen van woorden
met een zinsaccent verlengd.
Verder lezen
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Nelleke Jansen | november 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |