18.5.4.22 Geven
Verder lezen
Het werkwoord geven kan met een infinitief met te
gebruikt worden op een wijze die overeenkomst vertoont met het gebruik van
hebben en krijgen
(zie
[18.5.4.14/ii2], groep [b]). Ook bij
geven is er een nauwe verwantschap met het zelfstandig
werkwoord. Het is dan ook niet altijd mogelijk een scherp onderscheid te
maken tussen groepsvormend en niet-groepsvormend gebruik (in het laatste
geval als nabepaling in een naamwoordelijke constituent;
zie
[14.5.3.8/i-ii]). Voorzover er sprake is van groepsvorming gedraagt
geven zich als een verplicht groepsvormend werkwoord.
Vergelijk:
De infinitief staat vrijwel altijd vóór geven (zie
ook
[18.5.7.4/ii]); vergelijk:
2Hij was
uit zijn humeur omdat ze hem niets gaven te
drinken.twijfelachtig
In voltooide tijden wordt geen vervangende infinitief, maar een voltooid
deelwoord gebruikt:
3De dokter vond dat ze de patiënt
te weinig te drinken hadden
gegeven.
Het meewerkend voorwerp van
geven
is te beschouwen als het geïmpliceerd onderwerp van de infinitief: in 4 duidt
de zieke
degene aan die drinkt:
4De verpleegster gaf de zieke
vruchtensap te drinken.
Voorbeelden van de combinatie van geven met een infinitief met
te zijn voorts:
5Heb je de
hond vandaag al wat te eten
gegeven?
6Je moet die kinderen iets
te doen geven, anders vervelen ze
zich.
7Haar
reactie op die brief gaf (ons) te
denken.
Te denken geven heeft het karakter van een uitdrukking ('
doen (na)denken', 'aanleiding geven tot het stellen van vragen'). Andere
min of meer vaste uitdrukkingen van dit type zijn:
iemand iets te kennen/te verstaan
geven ('doen weten'; 'doen blijken')
iemand iets te raden geven ('
voor een raadsel, een probleem plaatsen')
iets te zien geven ('laten
zien')
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |