2.1 Algemene inleiding
Verder lezen
1
Morfologisch kan het werkwoord gedefinieerd worden als een woord dat
vervoegd kan worden. Dit betekent
dat het werkwoord vormveranderingen kan ondergaan die samenhangen met bepaalde syntactische
en/of semantische eigenschappen van de constituenten waarmee het in een zin gecombineerd wordt.
Zo is er verschil in werkwoordsvorm bij verschil in persoon van het onderwerp: in 1a
werk (eerste persoon), in 1b
werkt
(derde persoon). Iets dergelijks doet zich voor bij verschil in getal: in 1b
werkt
(enkelvoud), in 1c
werken
(meervoud):
Deze overeenkomst in persoon en getal wordt
congruentie genoemd.
Werkwoordsvormen die congrueren met hun onderwerp heten
persoonsvorm (afgekort: pv), bijv.
werk,
werkt en
werken respectievelijk in
1a,
1b en
1c. Vormen van de imperatief
(gebiedende wijs) worden ook persoonsvorm genoemd als het onderwerp van de
zin niet uitgedrukt is.
Persoonsvormen zijn bovendien nog door hun vorm gekenmerkt als presens of
imperfectum, waarmee onder andere kan worden aangeduid of dat wat het
werkwoord uitdrukt, samenvalt met het spreekmoment, dan wel daarvóór ligt:
werkt in 2a is presens,
werkte in 2b is
imperfectum:
Als er in dezelfde enkelvoudige zin meer werkwoorden voorkomen, congrueert
er één met het onderwerp en hebben de andere de vorm van een deelwoord dan
wel een infinitief. Zo verschijnt in
3a het voltooid deelwoord
gewerkt, in 3b de
infinitief werken:
Zie voor de vervoeging van het
werkwoord
[2.3], voor het gebruik van de werkwoordsvormen (zoals presens en
imperfectum)
[2.4].
Een ander morfologisch kenmerk van het werkwoord, dat het met verschillende andere woordsoorten
gemeen heeft, is het vermogen om door samenstelling en/of afleiding andere woorden (waaronder
andere werkwoorden) te vormen. Zo bestaan naast
werken bijv. de werkwoorden
bewerken,
verwerken,
samenwerken en
handwerken. Zie voor de woordvorming op basis van
een werkwoord[12].
2
Syntactisch kan het werkwoord omschreven worden als een woord dat (als
persoonsvorm) onder andere een verbinding kan aangaan met een persoonlijk
voornaamwoord in onderwerpsvorm (zie
1a).
Een andere syntactische eigenaardigheid van werkwoorden is hun vermogen om
met bepaalde andere werkwoorden gecombineerd te worden. Zo bijv.
heeft gewerkt in 3a
en gaat werken in
3b; vergelijk ook nog de volgende
voorbeelden, waarin de met elkaar gecombineerde werkwoorden gecursiveerd
zijn:
4Meneer De Wit zou
bij een handelsonderneming gaan
werken.
5Meneer De Wit had
liever op het ministerie willen blijven
werken.
Alle werkwoorden die in dezelfde enkelvoudige zin voorkomen, vormen tezamen
het werkwoordelijk gezegde. Zie voor de verschillende
combinatiemogelijkheden en de kenmerken
daarvan
[18.5].
In alle tot nog toe gegeven zinnen is werken een voorbeeld van
een zelfstandig werkwoord, de andere werkwoorden die in dezelfde zin
voorkomen, worden groepsvormende werkwoorden (c.q. hulpwerkwoorden) genoemd.
Zie voor deze en andere syntactische
onderscheidingen
[2.2].
3
Semantisch is het werkwoord te karakteriseren als een woord dat 'een
werking' uitdrukt. Deze werking wordt door het werkwoord (als persoonsvorm)
voorgesteld enerzijds als verbonden met een zelfstandigheid (genoemd of
aangeduid door het onderwerp) en anderzijds als gesitueerd in de tijd. Het
verband tussen werking en zelfstandigheid en tussen werking en situering in
de tijd wordt gelegd door de vorm(veranderingen) van het werkwoord. De
hierboven gegeven voorbeelden illustreren dit voldoende.
Het begrip 'werking'
moet wel ruim worden opgevat. Het omvat behalve 'iets doen'
(werken in de bovenstaande voorbeelden) onder andere ook
'bewegen' (zie 6), 'gebeuren' (zie
7), 'veranderen' (zie
8), 'in een toestand verkeren' (zie
9) en 'een eigenschap hebben' (zie
10). Vergelijk:
6De auto schoof
van de rijbaan af in de berm.
7Het congres vond
plaats in de maand augustus.
8De lucht
betrok.
9Het eten staat
op tafel.
10Oude
liefde roest niet.
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |