1.1.1.1.1 Klinkerdiagrammen en formanten
De distinctieve eigenschappen met betrekking tot
klinkerhoogte en plaats van
articulatie kunnen afgelezen worden uit zogenaamde klinkerdiagrammen (ook wel klinkerdriehoek genoemd). Die articulatorische dimensies corresponderen met
de eerste twee formanten van klinkers: versterkte frequenties op basis
waarvan we de klinkers kunnen onderscheiden.
Verder lezen
Klinkerdiagrammen
Klinkers kunnen gerepresenteerd worden in zogeheten
klinkerdiagrammen, zie Figuur 1 voor de klinkers in het
Nederlands-Nederlands en Figuur 2 voor de klinkers in het Belgisch-Nederlands.
De figuren laten subtiele allofonische verschillen zien tussen de klinkers in
het Nederlands-Nederlands en die in het Belgisch-Nederlands. De linkerdiagrammen
representeren de monoftongen, zoals de
i in
biet of de
ɑ in
kat; de rechterdiagrammen
representeren de diftongen of tweeklanken, zoals de
œy in
puin.
Zie ook Van der Harst (2011: 11).
De fonemen met het lengtesymbool (:) zijn leenvocalen.Klinkerhoogte is af te lezen op de verticale as; de plaats van de articulatie op
de horizontale as. Hoge (of gesloten) klinkers vinden we boven in de
klinkerdiagrammen, zoals de
i en
de u. Ze
worden geproduceerd met de tong dichtbij het gehemelte. Lage (of open) klinkers,
met de tong verder weg van het gehemelte, namelijk de
a en
de ɑ, vinden
we onder in de klinkerdiagrammen. Bij de plaats van de articulatie gaat het om
waar de vernauwing tussen tong en gehemelte plaatsvindt. Voorklinkers, zoals de
i en
de ε, staan
meer naar links in een klinkerdiagram; achterklinkers, zoals de
a en
de u, meer
naar rechts.
Tweeklanken, in de rechterdiagrammen van Figuren 1 en 2, worden gekenmerkt
doordat er een verglijding optreedt tussen de begin- en eindpositie van de tong.
Eventueel zijn er ook verschillende begin- en eindposities van de lippen (bijv.
bij ɑu: van
ongerond naar gerond). De Nederlandse tweeklanken vertonen alle drie een
verglijding van een opener naar een geslotener klinker: het zijn
stijgende diftongen, zie de opwaartse pijlen in Figuren
1 en 2. In het rechterdiagram van Figuur 1 worden de middenvocalen
e, ø,
o ook als tweeklanken voorgesteld,
aangezien deze klinkers in het Nederlands-Nederlands worden gerealiseerd met een
(lichte) verglijding naar de posities van respectievelijk
i,
y en
u.
Zie Booij (1995: 5), Jacobi (2009)
Meer over diftongen
Verdieping
Meer over diftongen
Een iets ander beeld van de Nederlandse diftongen wordt geschetst in Van der
Harst (2011:173), die op basis van akoestische metingen tot het
klinkerdiagram in Figuur 3 komt. Uit Figuur 3 blijkt dat er een aantal
verschillen zijn tussen Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands in de
fonetische realisatie van de tweeklanken: in het Nederlands-Nederlands is de
aanzet van de tweeklanken opvallend lager/opener en is de mate van
verglijding (tussen het eerste en tweede element) sterker dan in het
Belgisch-Nederlands. Bovendien wordt het tweede element van de
œy
in het Belgisch-Nederlands veel meer naar voren in de mond gerealiseerd.
Zie ook Van de Velde et al. (2010: 396) voor meer gedetailleerde
informatie over de uitspraak van de tweeklanken in verschillende
regio’s in Nederland en Vlaanderen; zie ook 1.1.2.1.1 De uitspraak van diftongen.
De formanten van klinkers
Hoe kunnen we de verschillen tussen klinkers horen? Ze bestaan ieder uit een
complex van periodieke trillingen. De vorm van de mond-keelholte
bepaalt welke frequenties versterkt worden. Die versterkte frequenties noemen we
de formanten van de klinkers.
De mond-keelholte wordt ook wel het aanzetstuk genoemd. De
vorm van het aanzetstuk varieert van klank tot klank en wordt bepaald door de
stand van de tong, kaak, lippen, en keelwand. Ook is de plaats van het
brongeluid van belang: in het geval van stemhebbende klanken wordt dat bij het
strottenhoofd geproduceerd en het aanzetstuk omvat dan zowel keel, mond als neus
(in het geval van neusklanken).
Bij stemloze fricatieven daarentegen ontstaat het brongeluid pas bij de
plaats van vernauwing in het mond-keelkanaal. Het aanzetstuk omvat dan
alleen de holte voorbij de plaats van vernauwing.
Voor de productie van klinkers, zoals de
u, kan
het aanzetstuk in een sterk vereenvoudigde weergave voorgesteld worden zoals in
Figuur 4.Bij de productie van klinkers is er een smalle doorgang tussen de tong en het
gehemelte, die in Figuur 1 wordt voorgesteld door A1. De lengte ervan is
aangeduid met L1. De lipvorm wordt voorgesteld door de uitstulping vooraan, met
als doorsnede A2 en L2 als lengte. Doorgang A1 verbindt de twee zogenoemde
resonatoren in het aanzetstuk: de keelholte (of
achterholte), voorgesteld door V1, en de mondholte (of voorholte), voorgesteld
door V2. De geluidsgolven die geproduceerd worden in het strottenhoofd, botsen
tegen de wanden van deze resonatoren en ontsnappen via A1 en A2.
Als de toon van de geluidsbron overeenkomt met de
resonantiefrequentie van de resonator (V1 of V2),
worden de heen- en weergaande geluidsgolven versterkt. Welke golven (bijv. lage
tonen vs. hoge tonen) worden versterkt of juist verzwakt, wordt bepaald door de
vorm van het aanzetstuk (Figuur 4). De resonantiefrequentie neemt toe bij een
kleiner volume van V1 en/of V2 en neemt af als het volume groter wordt; ze neemt
af als de tuitlengte L1 en/of L2 toeneemt (en omgekeerd); en ze neemt af als de
diameter van de tuit (A1 en/of A2 ) kleiner wordt (en omgekeerd).
De frequenties van een klinker die versterkt worden door de karakteristieke vorm
van het aanzetstuk voor die klinker noemen we de formanten van die
klinker. De eerste piek komt overeen met de grondfrequentie (F0), die bepaald wordt door de grondfrequentie
waarmee de stembanden trillen. De volgende pieken zijn de formanten; deze zijn
genummerd van lage naar hoge frequentie, namelijk F1, F2, enzovoort. Iedere
klinker heeft dus een aantal formanten, waarvan de eerste formant (F1) en de
tweede formant (F2) voldoende zijn om ze van elkaar te onderscheiden, zoals
aangegeven in Figuur 5. De figuur laat zien dat articulatorische dimensies van
een klinkerdiagram, namelijk klinkerhoogte en plaats van articulatie,
corresponderen met de eerste twee formanten. De hogere formanten (F3 etc.)
bepalen de klankkleur van iedere klinker nog verder.
Als bijvoorbeeld de plaats van vernauwing van tong en gehemelte meer naar
achteren in de mond plaatsvindt, dan neemt V1 in omvang af, terwijl V2 groter
wordt. Dit impliceert dat de resonantiefrequentie van V1 (F1 of eerste formant)
toeneemt, terwijl die van V2 (F2 of tweede formant) afneemt. Verder speelt ook
de mate van vernauwing een rol: naarmate de tong een hogere stand inneemt, neemt
A1 af, waardoor de resonantiefrequentie van de achterholte (F1) afneemt. Ook de
doorsnede (A2) en lengte (L2) van de uitstulping spelen een rol: bij getuite
lippen neemt L2 toe, waardoor de resonantiefrequentie van de voorholte (F2) zal
afnemen. Ten slotte heeft lipronding een verlagend effect op de F1 en F2, omdat
door ronding het hele stelsel wordt verlengd (met als gevolg grotere volumes van
beide holtes).
F1 wordt vooral geassocieerd met klinkerhoogte: een hogere F1 correspondeert met
een opener spraakkanaal. De vernauwingsplaats wordt dan weer geassocieerd met de
tweede formant: een klinker die meer naar voren in de mond wordt gearticuleerd
heeft een hogere F2, een achterklinker heeft een lagere F2. Het al of niet
ronden van de lippen wordt geassocieerd met de eerste en tweede formant: die
zijn lager bij klinkers met lipronding. In het Taalportaal worden per klinker de
referentiewaarden van F1 en F2 gegeven.
De akoestische analyse van spraak
Verdieping
De akoestische analyse van spraak
Elk spraakgeluid kan worden voorgesteld door een complex golfpatroon van luchttrillingen.
Zie Rietveld & Van Heuven (2016: 133-147) voor een gedetailleerde
uitleg over spectra en formanten van klinkers. De hier gegeven
uitleg is daar een samenvatting van.
Dit golfpatroon verschilt van klank tot klank. Zo doet er zich in
het golfpatroon van stemhebbende klanken, zoals klinkers, bijvoorbeeld
periodiciteit of herhaling voor, die in het
golfpatroon van stemloze klanken volledig ontbreekt. Een dergelijk
golfpatroon kan nauwkeurig beschreven worden door middel van een
spectrum: een grafiek met op de horizontale as de
frequenties en op de verticale as de amplitudes van de golven (zie Figuur
6).In Figuur 6 heeft elke hogere frequentiecomponent een kleinere
amplitude dan de frequentiecomponent links ervan.
De grondtoon is de sinusgolf met
de laagste frequentie (dus het meest links in de grafiek) en komt overeen
met de frequentie waarmee één zaagtandgolf (= het
linkse deel van de grafiek in Figuur 6 dat in de vorm van een zaagtand
oploopt tot 100 Hz) herhaald wordt in het hele patroon. De frequentie van
deze grondtoon is de F0 of grondfrequentie. De andere
sinusgolven, de zogenaamde boventonen hebben
frequenties die hele veelvouden zijn van de grondfrequentie.
Bij de afzonderlijke klinkers is het niet zo dat, zoals in Figuur 7, iedere
hogere frequentiecomponent een lagere amplitude heeft dan de eraan
voorafgaande. Elke klinker heeft een karakteristiek patroon van versterkte
frequenties. Het spectrum van een
a
ziet er bijvoorbeeld uit zoals in Figuur 7.
In het spectrum van de
a
zijn er pieken en dalen. De pieken of maxima ontstaan als gevolg van
versterking van specifieke tonen door resonantie of
geluidsweerkaatsing in de mond-keelholte. De vorm van de mond-keelholte
bepaalt welke golven (bijv. lage tonen vs. hoge tonen) worden versterkt of
verzwakt. Bij de vergelijking van spectra van verschillende klanken kijkt
men vooral naar de maxima, die in Figuur 4 door een omhullende lijn worden
overkapt. De eerste piek komt overeen met de grondfrequentie (F0), die
bepaald wordt door de snelheid waarmee de stembanden trillen. De volgende
pieken zijn de formanten.
Voor de grondfrequentie, die niet door resonantie wordt opgewekt en
dus op zich geen formant is, wordt doorgaans wel de formantnummering
(F0) gebruikt; zie Rietveld & Van Heuven (2016: 137).
Literatuur
Gussenhoven (1992), Booij (1995), Verhoeven (2005), Jacobi (2009), Van der Harst
(2011), Van de Velde et al. (2010), Rietveld & Van Heuven (2016).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Kathy Rys | november 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |