1.6.3 Secundaire klemtoon
In meerlettergrepige woorden kan er naast de hoofdklemtoon ook een klemtoon
rusten op andere syllaben. Het woord personeel bijvoorbeeld heeft
hoofdklemtoon op de laatste syllabe, en secundaire klemtoon op de eerste:
ˌpɛr.so.ˈnel. De duur en de intensiteit van een syllabe met secundaire
klemtoon zijn groter dan die van een onbeklemtoonde syllabe. Typerend is ook dat
de klinker van secundair beklemtoonde syllaben geen klinkerreductie kan ondergaan.
De plaats van de secundaire klemtoon binnen een prosodisch
woord wordt bepaald door een ritmisch principe van
Klemtoonafwisseling:
Klemtoonafwisseling
Binnen een prosodisch woord wisselen beklemtoonde en
onbeklemtoonde syllaben elkaar af.
Voor de toepassing van dit principe bepalen we eerst waar de hoofdklemtoon valt, en vervolgens kunnen we bepalen waar de
secundaire klemtoon valt.
De plaats van secundaire klemtonen is niet afhankelijk van het gewicht
van een syllabe, maar wordt zuiver ritmisch bepaald (Van der Hulst &
Kooij (1992), Booij (1995), Gussenhoven (2009)).
Voor de aanwezigheid van een secundaire klemtoon moet een woord dus
minstens uit drie syllaben bestaan. Als de hoofdklemtoon op een van de laatste
twee syllaben ligt, gaat secundaire klemtoon eraan vooraf, en als er na de
hoofdklemtoon nog minstens twee syllaben volgen, kan er na de hoofdklemtoon nog
een secundaire klemtoon komen. Een reeks van twee beklemtoonde syllaben wordt zo
vermeden. De volgende woorden illustreren het principe van
Klemtoonafwisseling;In een woord als fonologie, met
hoofdklemtoon op de laatste syllabe, zou een secundaire klemtoon op de tweede
syllabe no tot een patroon leiden,
waarin beklemtoonde en onbeklemtoonde syllaben elkaar afwisselen. Toch wordt in
dit woord de eerste syllabe secundair beklemtoond. Deze voorkeur voor de eerste
syllabe als drager van secundaire klemtoon volgt uit het
Hangmat-principe: de beklemtoonde syllaben zitten bij
voorkeur aan het linker- en rechtereind van het woord.
Zie Booij (1981: 166-169), Van Zonneveld (1982), Kager 1989).
Dit Hangmat-principe overrulet dus in woorden als
fònologíé het principe van
Klemtoonafwisseling. Wel zijn er woorden waarin de tweede syllabe secundaire
klemtoon kan krijgen, zoals
melàncholíék (hoewel ook
mèlancholíék mogelijk is).
Kager (1989: 290) veronderstelde dat de locatie van secundaire klemtoon
op de tweede syllabe van
melancholiek te maken
heeft met het feit dat dit een zware syllabe is, bestaande uit een
klinker gevolgd door een medeklinker. Maar in woorden met een
vergelijkbare fonologische bouw zoals
ìdentitéít en
cònservatíéf valt de
secundaire klemtoon wel op de eerste syllabe; zie Booij 1995: 106)
De hier besproken ritmische regel voor secundaire klemtoon geldt binnen
prosodische woorden, dus zowel voor ongelede woorden als voor gelede woorden die
één prosodisch woord vormen. Voorbeelden van gelede woorden die één prosodisch
woord vormen zijn de volgende, waarin de secundaire en primaire klemtonen zijn
aangegeven:
2woorden met hoofklemtoon rechts van de secundaire
klemtoon
2tèrminòlogíé
dìalèctologíé
èncyclòpedísch
sèntimèntalitéít
3woorden met hoofdklemtoon links van de secundaire
klemtoon
3érfenìs
Heilóóénààr
víézerìk
wándelààr
wándelìng
Aan een woord als díaléctologíé
kunnen we zien dat de toekenning van secundaire klemtoon van links naar rechts
gaat, en in overeenstemming met het Hangmat-principe. We krijgen in dit woord zo
een reeks van twee onbeklemtoonde syllaben,
tolo. Hetzelfde geldt voor
séntiméntalitéít, waar
tali een reeks van twee
onbeklemtoonde syllaben vormt.
Gelede woorden kunnen uit meer dan een prosodisch woord bestaan. Dat geldt voor
samenstellingen, voor woorden met de suffixen -achtig, -baar, -dom, -heid, -ling, -loos, -schap, en -zaam
(suffixen die zelf een prosodisch woord vormen), en voor woorden met bepaalde prefixen. In zulke gevallen wordt
het klemtoonpatroon voor ieder van de prosodische woorden afzonderlijk bepaald.
In zo’n geleed woord draagt een van de prosodische woorden de hoofdklemtoon van
het woord. In de samenstelling
broodbakker bijvoorbeeld zijn er
klemtonen op de prosodische woorden
brood en
bakker, en daardoor op de
syllaben brood en
bak. De eerste daarvan
draagt de hoofdklemtoon. Daarom is de klemtoon op
bakker een secundaire
klemtoon: bróódbàkker. In dit woord
volgen dus twee beklemtoonde syllaben op elkaar. Dit is niet in strijd met het
principe van Klemtoonafwisseling, omdat dit principe betrekking heeft op een
reeks syllaben binnen één prosodisch woord.
Secundaire klemtoon en cyclische klemtoontoekenning
Verdieping
Secundaire klemtoon en cyclische klemtoontoekenning
De berekening van het klemtoonpatroon van samenstellingen kan worden
gezien als een cyclisch proces. Eerst wordt het klemtoonpatroon berekend
van de samenstellende delen, volgens de Regel voor hoofdklemtoon. Vervolgens wordt op de samenstelling als geheel
de regel voor hoofdklemtoon in samenstellingen toegepast. Voor een
nominale samenstelling is die regel dat het eerste deel hoofdklemtoon
krijgt. Daardoor wordt de hoofdklemtoon van het tweede deel verlaagd tot
een secundaire klemtoon, zoals in de samenstelling
ólifànten-asìèl. In dit woord krijgt de syllabe fan in
de eerste cyclus, die van olifanten, een secundaire klemtoon
krachtens de regel van Klemtoonafwisseling. Wordt dit dan in de
samenstelling olifantenasiel een tertiaire klemtoon? Het is de
vraag of zo’n verschil tussen een secundaire en een tertiaire klemtoon
fonetische realiteit heeft, en of deze wel kan worden waargenomen.
Klemtoonpatronen en prosodische structuur
Verdieping
Klemtoonpatronen en prosodische structuur
Het klemtoonpatroon van woorden kan worden beschreven in termen van de
groepering van syllaben tot voeten, en van voeten
tot prosodische woorden. Waar mogelijk worden syllaben gegroepeerd tot
trocheeën, voeten waarin een sterke syllabe met
het label s (= strong) gevolgd wordt door een zwakke met het
label w (= weak). Dit representeert de afwisseling tussen
beklemtoonde en onbeklemtoonde syllaben. Bij een woord met een even
aantal syllaben, en hoofdklemtoon op de voorlaatste syllabe zoals het
woord èpisóde levert dit de
volgende prosodische structuur op.
Een woord als Wágenìngen heeft dezelfde prosodische structuur, met
dit verschil dat de eerste voet de sterke is:
Het woord wándelìng begint met een sterke trocheïsche voet, en
wordt gevolgd door een zwakke eenlettergrepige voet.
Als een vierlettergrepig woord klemtoon heeft op de laatste syllabe,
zoals fonologíé, moeten we een eenlettergrepige voet aan het
woordeind aannemen. Aan het begin van dit woord kan een trochee
fono gevormd worden. De syllabe lo blijft dan over, en
kan worden opgevat als een syllabe die een zwakke zuster is van de
eerste voet:
De tweede syllabe no is in
deze prosodische structuur de zwakste, en wordt het gemakkelijkst
gereduceerd tot een sjwa. Bij een sterk informele spreekstijl kan ook de
zwakke syllabe lo
klinkerreductie ondergaan.
Zie ook Martinez-Paricio & Kager 2015, Kager &
Martinez-Paricio 2018.
Verder lezen
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Geert Booij | september 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |