18.5.1.2 Groepsvormend en niet-groepsvormend gebruik van werkwoorden
Verder lezen
1
Wat de mogelijkheden tot groepsvorming bij werkwoorden betreft zijn in
hoofdzaak vier gevallen te noemen die we hieronder in [a] t/m [d] toelichten.[a]
-
Het werkwoord willen in het volgende voorbeeld is groepsvormend gebruikt:1Hij zei dat hij de kraanvogels graag wilde fotograferen.Willen kan alleen op deze manier gebruikt worden. Als achter-pv vormt het een ondoordringbaar geheel met de werkwoordelijke aanvulling fotograferen. In de standaardtaal kunnen de kraanvogels en/of graag niet tussen wilde en fotograferen in geplaatst worden (zie ook Opmerking 1):OpmerkingVerdiepingOpmerkingGevallen als 2b en 2c zijn wel mogelijk buiten de standaardtaal. Een zin als 2b komt voor in regionaal taalgebruik. Voor regionale en andere afwijkingen van de regel van de ondoordringbaarheid van de eindgroep verwijzen we naar [21.6]. Zinnen als 2c komen voor in informele, gesproken taal. Ze kunnen beschouwd worden als constructies waarbij de spreker tijdens het produktieproces na het uitspreken van het onderwerp van de bijzin (het tweede hij in het genoemde voorbeeld) ongemerkt overgaat op een zin met hoofdzinsvolgorde. Ze zijn dus te beschouwen als een soort overloopconstructie (vergelijk [21.2.5]). Een ander voorbeeld is ib in vergelijking met ia:Om de beschrijving van de groepsvorming bij werkwoorden niet al te zeer te compliceren, wordt in dit hoofdstuk verder geabstraheerd van zulke regionale en spreektalige constructies. Gevallen als 2b, 2c en ib worden hier voortaan kortweg 'uitgesloten' genoemd, waarbij dus steeds geïmpliceerd is 'in de standaardtaal'.Ook in de voltooide tijden wordt willen groepsvormend gebruikt:3Hij zei dat hij de kraanvogels graag had willen fotograferen.In dit voorbeeld is de tweeledige werkwoordgroep uitgebreid tot een drieledige doordat willen zelf afhankelijk gemaakt is van het groepsvormende werkwoord hebben . Willen verschijnt nu als (vervangende) infinitief (zie hiervoor [18.5.2.1/ii]). Deze nieuwe werkwoordgroep vormt weer een ondoordringbaar geheel. Ook tussen willen en fotograferen kan nog steeds geen niet-werkwoordelijk element staan:4Hij zei dat hij de kraanvogels had willen graag fotograferen.uitgesloten
-
Bepaalde werkwoorden kunnen zowel groepsvormend als niet-groepsvormend gebruikt worden. Zo is proberen groepsvormend in:5Hij zei dat hij de kraanvogels probeerde te fotograferen.maar niet in:6Hij zei dat hij probeerde de kraanvogels te fotograferen.In 6 is de kraanvogels te fotograferen een beknopte bijzin. De beknopte bijzinnen worden behandeld in [19.3].Een voorbeeld met proberen in een voltooide tijd is:De werkwoorden uit deze categorie kunnen nog onderscheiden worden in werkwoorden die zowel in onvoltooide als voltooide tijden mogelijk (maar niet noodzakelijk) groepsvormend zijn, en werkwoorden die alleen in onvoltooide tijden groepsvormend gebruikt kunnen (maar niet hoeven te) worden. Bij de eerste subcategorie hoort bijv. menen (zie [18.5.4.16]):Tot de tweede subcategorie behoort bijv. het werkwoord hopen (zie [18.5.4.18]):Het al dan niet groepsvormende gebruik van werkwoorden die de beide mogelijkheden kennen, kan gepaard gaan met een (soms heel subtiel) verschil in betekenis. Een voorbeeld daarvan is menen, dat bij groepsvormend gebruik (zoals in 8a en 9a) veeleer betekent 'in de onjuiste veronderstelling, in de waan verkeren' (met een mogelijke pejoratieve bijbetekenis), bij niet-groepsvormend gebruik veeleer 'denken, de mening toegedaan zijn, ervan overtuigd zijn'.
-
Een aantal werkwoorden kent nog een derde gebruiksmogelijkheid, die tussen groepsvormend en niet-groepsvormend in ligt, en die we als 'quasi-groepsvormend' zouden kunnen omschrijven. Naast 7a is bijv. mogelijk:12Ik hoorde dat Nora de knoop heeft geprobeerd te ontwarren. (quasi-groepsvormend)In dit voorbeeld staat de knoop niet tussen de werkwoordsvormen. Er is dus sprake van een ononderbroken eindgroep. Maar anders dan men zou kunnen verwachten treedt het deelwoord geprobeerd en niet de (vervangende) infinitief proberen op. Een ander voorbeeld met drie mogelijkheden is:In 13a is proberen groepsvormend gebruikt, in 13b niet. Variant 13c is een voorbeeld van de derde constructiemogelijkheid. Een dergelijke variant komt vaker voor in Nederland dan in Vlaanderen. Behalve bij proberen bestaat de genoemde gebruiksmogelijkheid bij verzuimen (zie [18.5.4.18]), beloven (zie [18.5.4.19]) en beginnen (zie [18.5.4.20]). Zie ook [18.5.4.25].OpmerkingVerdiepingOpmerkingNaast 13b is ook mogelijk:iZe hadden al vaker proberen duidelijk te maken dat er niets van klopte.In dit geval is er sprake van groepsvormend gebruik van proberen, waarbij de eindgroep evenwel door een inherent zinsdeel (duidelijk) doorbroken wordt (vergelijk [21.6.3.1]). Een dergelijk geval behoort tot de standaardtaal. Dat geldt niet voor doorbrekingsconstructies als de volgende, die we overeenkomstig Opmerking 1 in dit hoofdstuk zonder meer 'uitgesloten' noemen:iiiIk zag hoe Bregje de bal probeerde door de opening te krijgen.uitgeslotenZie echter [21.6.3.3].
-
Tot slot zijn er werkwoorden die niet groepsvormend gebruikt kunnen worden, maar alleen met een beknopte bijzin (met een infinitief met (om) te) te combineren zijn. Als er in een dergelijke beknopte bijzin meer taalelementen voorkomen dan een infinitief met te kunnen de bedoelde werkwoorden niet vlak voor de infinitief staan. Een voorbeeld is merken in:In 14a is er uiteraard geen sprake van doorbreking van een eindgroep: een fout maakt deel uit van de beknopte bijzin.
2
Op grond van het bovenstaande kunnen we werkwoorden onderscheiden in
verplicht groepsvormende werkwoorden zoals
willen (categorie [a]),
niet-verplicht groepsvormende werkwoorden
(categorieën [b] en [c])
en (altijd)
niet-groepsvormende werkwoorden (categorie [d]).
Tot categorie [a] behoren alle werkwoorden die
een deelwoord of een infinitief zonder te als aanvulling
hebben, en een aantal werkwoorden die met een infinitief met te
verbonden worden. Wat de werkwoorden met een infinitief (met of zonder
te) als aanvulling betreft is het van belang erop te wijzen
dat nogal wat van die werkwoorden niet alleen als verplicht groepsvormend
werkwoord voorkomen, maar tevens in een andere functie, namelijk als
zelfstandig werkwoord (met een soms nauw verwante betekenis). Voorbeelden
zijn gaan + infinitief en weten + te
+ infinitief. Vergelijk:
In de (b) -zinnen gaat het niet om werkwoorden die met een
beknopte bijzin verbonden (kunnen) worden zoals die uit categorie
[b]. Als in dit hoofdstuk gesproken wordt over
'het werkwoord' gaan etc., dan is daarmee in principe altijd
het groepsvormende werkwoord en niet een andere functie van hetzelfde (of:
verwante) werkwoord bedoeld.
Andere werkwoorden met een infinitief met te als aanvulling
kunnen ofwel tot de niet-verplicht groepsvormende ofwel tot de
niet-groepsvormende werkwoorden behoren. De mogelijkheden tot groepsvormend
gebruik zijn bij de werkwoorden uit categorie [b] overigens niet in alle gevallen voor alle taalgebruikers hetzelfde.
In
[18.5.4.25] wordt hierop nader ingegaan.
Bij de behandeling van de verschillende werkwoorden in de hier volgende
subparagrafen en in de alfabetische lijst
(
[18.5.8]) wordt nadere informatie gegeven over de categorie waartoe
ze behoren. Niet-groepsvormend gebruik van werkwoorden komt in dit
hoofdstuk alleen aan de orde ter vergelijking met het groepsvormend gebruik
van de behandelde werkwoorden.
3
Sommige werkwoorden die dikwijls of meestal groepsvormend gebruikt worden,
komen ook zonder werkwoordelijke aanvulling of zonder een beknopte bijzin
voor. Vaak kan er dan uit de context of situatie een werkwoord of een
bijzin aangevuld worden, bijv. in:
17Je moet naar huis
(gaan).
18Wil
je nog een boterham (hebben)?
19He, ik mag ook nooit wat
(doen/hebben)!
Maar soms is zo'n aanvulling zo niet onmogelijk, dan toch hoogst
ongebruikelijk, zoals in:
20Nou, jij
durft!
21Dat
zal wel.
Aan dit gebruik wordt aandacht besteed
in
[18.5.4.4/iv].
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |