1.1.4.7 Allofonische variatie van
r
Geen enkele klank van het Nederlands kent zoveel variatie als de r. De r
vertoont zowel geografische, individuele als allofonische variatie. De r kan
zelfs verschillend uitgesproken worden in eenzelfde positie in eenzelfde woord
door één enkele spreker. Daarom is het moeilijk om voor deze klank duidelijke
patronen van allofonische variatie te onderscheiden, maar er tekenen zich wel
een aantal tendensen af.
De duidelijkste allofonie doet zich voor tussen
r in
de aanzet en
r in
de coda, die onderling verschillen qua plaats van
articulatie, manier van articulatie en stemgeving. Zo is er bij
r in
de aanzet van woorden of lettergrepen meestal een
alveolaire of uvulaire plaats van
articulatie, terwijl de
r in de
coda in het Nederlands-Nederlands behalve alveolair of uvulair, ook vaak
retroflex is. Verder worden alveolaire en uvulaire
r in
de coda doorgaans gerealiseerd als fricatieven, terwijl de
retroflexe r
als approximant gerealiseerd wordt. Ook de variatie in
stemhebbendheid wordt in grote mate bepaald door de context waarin
r
voorkomt in een woord. Medeklinkerrealisaties van
r
(namelijk tapklanken, trilklanken en
fricatieven) zijn doorgaans stemloos als ze op het einde van een woord
verschijnen, maar stemhebbend in andere contexten. Daarnaast zijn uvulaire
trilklanken en fricatieven vaak stemloos in aanzetten als er een stemloze
obstruent aan voorafgaat.
Zie 1.1.3.2.11 De vloeiklank
r
voor een vollediger beschrijving van de variatie.
De grootste variatie van
r treffen
we aan in de coda.
Vieregge & Broeders (1993); Van Reenen (1994); Cucchiarini & Van
den Heuvel (1999).
In Tabel 1 worden de meest voorkomende Nederlandse
r-varianten weergegeven:
Bron: Sebregts (2015: 56)
Tabel 1. De meest voorkomende Nederlandse
r-varianten
(Bron: Sebregts 2015: 56)
IPA | Beschrijving |
r | stemhebbende alveolaire trilklank |
͡rr̥ | gedeeltelijk verstemloosde alveolaire trilklank |
r̥ | stemloze alveolaire trilklank |
͡rɹ̝ | alveolaire tril-/tapklank gevolgd door homorganische ruis |
ɹ̝ | stemhebbende (post)alveolaire fricatief |
ɹ̥ | stemloze (post)alveolaire fricatief |
ɾ | stemhebbende alveolaire tapklank |
ɾ̥ | stemloze alveolaire tapklank |
ɹ | alveolaire approximant |
ʀ | uvulaire trilklank |
ʀ̝ | uvulaire fricatief trilklank |
ʁ | uvulaire fricatief |
ʁ̞ | uvulaire approximant |
ɻ | retroflexe/gebogen approximant |
j | palatale approximant |
ɛ | half-open voorvocaal |
ə | centrale vocaal (sjwa) |
ɐ | open vocaal |
ØC̠ | deletie van r met retractie van de volgende consonant (C) |
Ø | deletie van r |
Verder lezen
Context-bepaalde variatie in de uitspraak van de
r
Sommige varianten van
r zijn
sterk contextafhankelijk (en dus allofonisch bepaald). Dit blijkt uit de
resultaten van Sebregts (2015). Hij onderscheidt vier prosodische contexten voor
het voorkomen van
r in het
gesproken corpus dat hij samenstelde op basis van interviews van klanten van de
winkelketen HEMA (Sebregts 2015: 75-76, zie ook 1.1.2.1.4 De
uitspraak van de
r):
(1) woord-initiële aanzetten, (2) woordinterne
intervocalische aanzetten, (3) codacontexten die sjwa-invoeging toelaten (nl.
r +
niet-coronale obstruent of
r +
nasaal), en (4) andere coda-contexten (nl. woordfinale
r en
codaclusters met
r +
coronale obstruent).
Zo zijn verstemloosde en volledig stemloze alveolaire varianten van
r
typisch voor de coda (en in mindere mate ook voor de codacontexten met
sjwa-invoeging; vocalische varianten van
r zijn
eveneens typisch voor de coda. Stemhebbende trilklanken en fricatieven zijn
daarentegen veel algemener in aanzetten, hoewel ze ook in coda’s voorkomen. Dan
is er nog het wegvallen van
r of
r-deletie: hierop zijn er in de coda veel minder
beperkingen dan in de aanzet, waar het enkel voorkomt in gevallen waar
r
voorafgegaan wordt door een velaire fricatief (bijvoorbeeld
in gras en
schrift).
De allofonische variatie van
r
blijkt vaak samen te gaan met intersprekervariatie: van de
214 sprekers die de retroflexe approximant gebruiken, zijn er bijvoorbeeld 213
die deze variant gebruiken in de coda, terwijl slechts 100 sprekers deze variant
ook gebruiken in de context van sjwa-invoeging. Voor sommige varianten van
r
ontbreekt dan weer een duidelijk allofonisch patroon: terwijl 34,3% van de
sprekers in het corpus een stemhebbende alveolaire trilklank gebruikt, wordt
deze variant in geen enkele context als de meest algemene variant gebruikt.
Vocalisatie van de
r
Net als l (zie
1.1.4.6
Lichte vs. donkere
l)
kan r geheel
of gedeeltelijk gevocaliseerd worden in de coda. Beide
sonorante medeklinkers kunnen als een halfvocaal of
glijklank gerealiseerd worden: de
l als
w
(bijv. in bal
bɑw ) en de
r als
j
(bijv. in maar
maj ). De
r kan
bovendien als een klinker gerealiseerd worden, bijvoorbeeld als de half open
voorvocaal ɛ, als de centrale klinker
ə,
of als de open klinker
ɐ,
of zelfs volledig verdwijnen (zogenaamde R-deletie).
Zie Sebregts (2015: 74).
De vocalisatie van de
r wordt
door Botma & Van der Torre (2000: 21), net als de donkere en de
gevocaliseerde
l,
geanalyseerd als het resultaat van het feit dat sonorante medeklinkers in de
coda gedomineerd worden door de nucleus, waardoor ze meer
vocalische eigenschappen krijgen.
Sebregts (2015: 9) brengt dit gedrag van de
r in
coda’s in verband met de aanname dat allofonen in zogenaamde ‘sterke posities’
(aanzetten en beklemtoonde lettergrepen) over het algemeen dicht bij de
fonemische vorm blijven, terwijl allofonen die in
zogenaamde ‘zwakke posities’ verschijnen (coda’s en onbeklemtoonde lettergrepen)
veel meer aanpassingen ondergaan ten opzichte van de fonemische vorm.
Fonologische of fonetische variatie?
In studies over de
r wordt
herhaaldelijk benadrukt dat er een sterk raakvlak is tussen enerzijds
fonologische, categorische variatie en anderzijds fonetische, graduele
variatie.
Zo bespreken Scobbie et al. (2009: 259) de vraag of het foneem
r
slechts één fonologisch allofoon heeft dat fonetisch varieert in aanzetten en
coda’s, of twee (of meer) fonologische allofonen heeft. Daartoe onderzochten ze
realisaties van
r via
MRI-opnames. Het ging om patronen waarin een
huig-r
of uvulaire trilklank (namelijk
R )
als aanzet-allofoon gecombineerd wordt met een
post-alveolaire approximant (namelijk
ɹ )
als coda-allofoon. Dit patroon wordt in toenemende mate aangetroffen in het
Nederlands-Nederlands.
Van Bezooijen (2005).
Uit hun onderzoek blijkt dat verschillende sprekers van het Nederlands
verschillende systemen van aanzet-coda allofonie voor het foneem
r
hebben. Ook lijkt
r-allofonie
in het Nederlands een abstract, categorisch en fonologisch proces, met
verschillende distinctieve kenmerken voor plaats en manier
van articulatie voor aanzet- vs. coda-allofonen. Toch opperen Scobbie et al. de
mogelijkheid dat een combinatie van fonetische factoren (zoals het mislukken van
de productie van een trilklank en de tendens om de coda af te zwakken) aan de
basis ligt van de schijnbaar abstracte aanzet-coda allofonie.
Sebregts (2015) betoogt dat een benadering waarbij wordt aangenomen dat
gedetailleerde, fonetische vormen van woorden worden opgeslagen in het geheugen,
geschikter is om het samenspel van fonologische en fonetische variatie van
r in
het Nederlands te verantwoorden dan een regelgebaseerde benadering.
Literatuur
Vieregge & Broeders (1993), Van Reenen (1994), Cucchiarini & Van den
Heuvel (1999), Van de Velde & van Hout. (1999), Botma & Van der Torre
(2000), Plug (2003), Van Bezooijen (2005), Scobbie et al. (2009), Sebregts
(2015).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Kathy Rys | november 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |