18.5.1.1 Groepsvorming bij werkwoorden
Verder lezen
1
In
[18.2] is gezegd dat de kern van een werkwoordelijke constituent op
z'n minst uit één werkwoord bestaat. Dat ene werkwoord is het zelfstandig
werkwoord (het heeft dan de functie van werkwoordelijk gezegde in de zin)
of het koppelwerkwoord (het is dan werkwoordelijk deel van het
naamwoordelijk gezegde). In een gewone hoofd- of bijzin treedt het op als
persoonsvorm, bijv.:
1Bregje slaapt
al.
2Jeroen
is ziek.
Wordt een werkwoord in een zin met één of meer andere werkwoorden
gecombineerd, dan ontstaat er een werkwoordelijke constituent met een
complexe kern. Dat is bijvoorbeeld het geval bij combinatie van een
zelfstandig werkwoord met een hulpwerkwoord van tijd of een hulpwerkwoord
van modaliteit. Vergelijk met 1:
3Bregje heeft
de hele middag geslapen.
4Bregje wil
nog wat slapen.
Het hulpwerkwoord neemt in een dergelijke combinatie de gedaante aan van een persoonsvorm. Het
zelfstandig werkwoord verschijnt nu in een andere vorm: bij hebben als
voltooid deelwoord (zie 3) en bij
willen als infinitief (zie 4).
Hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord vervullen samen de functie van werkwoordelijk gezegde in
de zin, net zoals slaapt alleen dat deed in 1. Wat de betekenisverhouding tussen de twee werkwoorden betreft, kan men
stellen dat het hulpwerkwoord iets aan de betekenis van het zelfstandig werkwoord verandert, er
'iets naders over zegt'. Zo geeft heeft in 3 aan dat het om een voltooide handeling gaat, terwijl
wil in 4a de wens van Bregje om (nog wat) te slapen uitdrukt.
5Jeroen is
vorige week ziek geweest.
Het hulpwerkwoord van tijd in 5
(is) bepaalt de vorm van het koppelwerkwoord (dat nu als
voltooid deelwoord geweest verschijnt). De werkwoorden
is en geweest vervullen samen de functie van
werkwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde. Het hulpwerkwoord voegt
iets toe aan de betekenis van het koppelwerkwoord, doordat het aangeeft dat
het om een 'afgesloten' toestand gaat. (Zie
ook
[2.2.2].)
Werkwoorden zoals heeft in 3,
wil in 4 en
is in 5 noemen we groepsvormend.
groepsvormende werkwoorden
zijn die werkwoorden die een verbinding met een ander werkwoord aangaan
en dan op enigerlei wijze iets aan de betekenis van dat andere werkwoord veranderen of
toevoegen en er de vorm van bepalen. Aan deze algemene karakterisering beantwoorden:
- de werkwoorden die traditioneel hulpwerkwoord genoemd worden (hulpwerkwoorden van tijd; hulpwerkwoord van het passief; hulpwerkwoorden van modaliteit; hulpwerkwoorden van causaliteit (zie [2.2.2/1]));
- werkwoorden zoals blijven, gaan, liggen, zitten (zoals in de voorbeelden 7 en 9);
- werkwoorden zoals horen en zien (zoals in voorbeeld 8);
- werkwoorden zoals proberen, beloven of dreigen (zoals in voorbeeld 10).
Sommige werkwoorden zijn altijd groepsvormend, andere kunnen zowel
groepsvormend als niet-groepsvormend gebruikt worden
(zie
[18.5.1.2]).
Datgene waarmee een groepsvormend werkwoord een verbinding aangaat - anders
geformuleerd datgene waarmee het samen het werkwoordelijk gezegde (of het
werkwoordelijk deel van een naamwoordelijk gezegde) van een zin vormt -,
noemen we de werkwoordelijke
aanvulling (in dit hoofdstuk verder kortheidshalve
meestal aanvulling genoemd).
Behalve uit een voltooid deelwoord (zie 3 en 5) of een infinitief (zie 4, 7 en 8) kan de werkwoordelijke aanvulling bestaan uit een passief deelwoord (zie 6), te +
infinitief (zie 9 en 10), aan het + infinitief (zie 11) of een infinitief voorafgegaan door een voorzetsel (anders dan
te) (zie 12):
6Dat woord
wordt anders
uitgesproken.
7Bregje blijft
morgen bij ons slapen.
8We zagen hem
vallen.
9Zit niet zo
te slapen!
10Nora
probeerde de knoop te
ontwarren.
11De kinderen
zijn buiten aan het
spelen.
12Vader is
weer uit vissen.
2
We hebben gezien dat groepsvormend werkwoord en werkwoordelijke aanvulling samen één geheel
vormen dat in een groter geheel (de zin) dezelfde grammaticale functie (werkwoordelijk gezegde
of werkwoordelijk deel van een naamwoordelijk gezegde) vervult als één van de samenstellende
delen (het zelfstandig werkwoord of het koppelwerkwoord). In sommige grammatica's noemt men dit
geheel zelf een werkwoordelijke constituent (in engere zin). Omdat wij in dit boek echter een
ruimere definitie van werkwoordelijke constituent hanteren, zullen wij een combinatie van twee
of meer werkwoorden die in een zin als een grammaticale eenheid functioneren, aanduiden als
werkwoordgroep. Het
groepskarakter van zo'n combinatie komt het beste tot uitdrukking in een bijzin. Vergelijk met
3 en 4:
13(Jeroen beweert dat) Bregje de
hele middag geslapen heeft.
14(Bregje zegt dat) ze nog wat
wil slapen.
Groepsvormend werkwoord en aanvulling staan in een bijzin vlak bij elkaar
achter in de zin
(zie
[21.1.1.1]). In de regel kunnen daar geen andere,
niet-werkwoordelijke elementen tussen geplaatst worden, zoals moge blijken
uit:
15(Jeroen
beweert dat) Bregje heeft de hele middag
geslapen.uitgesloten
16(Bregje
zegt dat) ze wil nog wat
slapen.uitgesloten
Tot nog toe hebben we alleen voorbeelden gegeven van werkwoordgroepen
bestaande uit twee werkwoorden. Zo'n werkwoordgroep kan zelf ook weer
afhankelijk gemaakt worden van een groepsvormend werkwoord, dat op zijn
beurt een groep vormt met een wat complexere aanvulling. Vergelijk de
volgende zinnen:
17Er wordt
niet hard genoeg gewerkt.
18Er moet
harder gewerkt worden.
In 17 bepaalt het hulpwerkwoord
worden (het groepsvormende werkwoord) de vorm die het zelfstandig
werkwoord (de aanvulling) krijgt: een deelwoord. Wordt voegt iets toe aan
de betekenis van gewerkt, het geeft aan dat het om een passief gaat. In
zin 18 is de uit twee leden bestaande werkwoordgroep
uitgebreid met moeten. Dat groepsvormende werkwoord treedt op als
persoonsvorm. Het bepaalt op zijn beurt de vorm van worden (namelijk een
infinitief) en geeft een modale betekenis aan de hele werkwoordgroep. De aldus ontstane
drieledige werkwoordgroep kan nu weer verbonden worden met nog een groepsvormend werkwoord,
zoals in:
19Er zou
eigenlijk veel harder gewerkt moeten
worden.
De werkwoordelijke aanvulling is in vergelijking met 18 weer wat complexer geworden.
Op een dergelijke manier kunnen er allerlei minder of meer uitgebreide
werkwoordgroepen gevormd worden. Voorbeelden zijn verder:
20Hij schijnt
het liefste meteen tot voorzitter gekozen te willen
worden.
21Ik zou me
uit die situatie wel hebben weten te
redden.
Ook nu weer staan in de overeenkomstige bijzinnen alle werkwoorden die van een werkwoordgroep
deel uitmaken, samen achteraan in de zin. Vergelijk met de zinnen hierboven:
22(Hij vindt dat) er niet hard genoeg
gewerkt wordt.vergelijk met 17
23(Hij is van oordeel dat) er
harder gewerkt moet worden.vergelijk met 18
24(Hij is van oordeel dat) er
eigenlijk veel harder gewerkt zou moeten
worden.vergelijk met 19
25(Hij wordt voorgedragen voor de
functie van secretaris, hoewel) hij het liefste meteen tot voorzitter
gekozen schijnt te willen
worden.vergelijk met 20
26(Ik denk dat) ik me uit die
situatie wel zou hebben weten te
redden.vergelijk met 21
Zo'n ononderbroken en in principe ondoordringbare reeks van
twee of meer werkwoorden aan het eind van een zin noemt men een werkwoordelijke eindgroep (in het vervolg
van dit hoofdstuk doorgaans kortweg eindgroep genoemd). In bijzinnen met een achter-pv (zoals
de zinnen 13-14 en 22 t/m 26 in deze subparagraaf) evenals in beknopte bijzinnen bevat de eindgroep alle
werkwoordsvormen. In hoofdzinnen met een vóór-pv behoort de persoonsvorm daar niet toe (zie
18 t/m 21).
Een eindgroep in een hoofdzin telt dus altijd één element minder dan die in de ermee
corresponderende bijzin.
In
[18.5.7.1]
en
[18.5.7.2] worden meer voorbeelden van uitgebreide werkwoordgroepen
gegeven, waarbij nader ingegaan wordt op de relatie tussen de betekenis van
de werkwoorden en de plaats ervan in de eindgroep.
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |