Voorbeeldzoeker x
(typ in het invoerveld om het voorbeeld te wijzigen)
zoek dit voorbeeld in:
ANS

Woordenboeken

  • INT (500 AD - heden)
  • Etymologiebank
  • Woordenlijst.org

Corpora en lexica

  • Corpus Hedendaags Nederlands Clarin login
  • GrETEL (CGN, Lassy)
  • SoNar Clarin login
  • Delpher
  • Celex Clarin login

Overige bronnen

  • Taalportaal
  • DBNL
  • Taaladvies.net
  • Wikipedia
  • Google
18.5.4.15.i Zijn met een infinitief zonder te
Verder lezen
1
In zinnen als:
1Moeder is vissen.
2Karel is de auto ophalen. (Die was vandaag in de garage voor een grote beurt.)
wordt zijn gecombineerd met een infinitief zonder te. Het getalsonderwerp van het groepsvormend werkwoord is tevens het geïmpliceerd onderwerp van de infinitief. Zinnen met achter-pv in een onvoltooide tijd worden niet gemakkelijk gevormd. Het gebruik ervan is bovendien tot de informele spreektaal beperkt. In ieder geval staat de infinitief in zulke zinnen vrijwel uitsluitend vóór zijn:
3Ik geloof dat Karel de auto ophalen is.informeel
In voltooide tijden wordt als vervangende infinitief wezen (niet zijn) gebruikt. Zulke zinnen met wezen hebben een uitgesproken informeel en spreektalig karakter. Ze zijn vooral in het westen van Nederland gebruikelijk. Zinnen met achter-pv zijn nu hoe dan ook gemakkelijker te vormen. De infinitief van het zelfstandig werkwoord staat helemaal aan het eind:
4Ik geloof dat Karel de auto is wezen ophalen.informeel,regionaal
In de gecursiveerde werkwoordgroep in dit voorbeeld is is hulpwerkwoord van tijd en wezen groepsvormend werkwoord met infinitief zonder te als aanvulling (hier: ophalen).
Uit de onmogelijkheid van 5 is op te maken dat zijn met infinitief zonder te als aanvulling verplicht groepsvormend is:
5Ik geloof dat Karel is wezen de auto ophalen.uitgesloten
2
Om de betekenis van de constructie zijn + infinitief zonder te te omschrijven, is het nuttig deze constructie te vergelijken met drie andere, die er overeenkomst mee vertonen.
De betekenis van zijn + infinitief lijkt het sterkst op die van de constructie uit + infinitief + zijn , namelijk: 'degene die aangeduid wordt door het onderwerp, heeft zijn normale verblijfplaats verlaten om te doen wat door de infinitief wordt uitgedrukt', als antwoord op de (al dan niet expliciete) vraag 'waar is degene die door het onderwerp wordt aangeduid?'. In plaats van 1 - hier herhaald als 6a - is dan ook in principe een zin als 6b mogelijk:
6aMoeder is vissen.
bMoeder is uit vissen.
De constructie zijn + infinitief heeft evenwel ruimere combinatiemogelijkheden dan die met uit. Zo is bijv. naast zin 2 hierboven al geen constructie met uit mogelijk.
Centraal bij beide constructies staat de afwezigheid van de persoon die door het onderwerp genoemd wordt. Vooral bij de eerste constructie lijkt de inhoud van de infinitief van ondergeschikt belang. Anders dan bij de constructie met uit komt hier een groot aantal werkwoorden als aanvulling in aanmerking, als er maar sprake is van een verplaatsing van de door het onderwerp aangeduide persoon. Die verplaatsing moet ofwel geïmpliceerd zijn door het werkwoord (het betreft bijv. een activiteit die men normaliter buitenshuis of althans niet op de gewone woon- of werkplek verricht) ofwel expliciet aangegeven worden in de context (bijv. door een bepaling). Ook de situatie kan voor uitsluitsel zorgen. Voorbeelden:
7De kinderen zijn weer voetballen.
8Vader is boodschappen doen.
9Ze zijn appels plukken.
10Hij is schoenen poetsen.twijfelachtig
11Ze is even de kinderen naar bed brengen.
12aHij is studeren.twijfelachtig
bHij is studeren bij vrienden.
Zowel in 10 als in 12 betreft het activiteiten die men normaal gesproken niet elders verricht, bij 7, 8 en 9 is dat juist wel het geval. Zie voorts zin 2 en voorbeeld 13 verderop ( (op)halen impliceert een verplaatsing), evenals 17a, waar de situatie voor duidelijkheid moet zorgen.
Het gebruik van de constructie met uit kent extra beperkingen met betrekking tot de aard van de door de infinitief uitgedrukte activiteiten (zie [18.5.6.1/2]). Naast alle tot nog toe gegeven voorbeelden (afgezien van 1) is de parallelle constructie hoogst ongewoon tot uitgesloten.
Uit het bovenstaande valt af te leiden dat het onderwerp van de infinitief en diegene tot wie de mededeling gericht wordt, zich niet op dezelfde plaats bevinden. Dat kan verklaren waarom de genoemde constructies gewoonlijk een onderwerp in de derde persoon hebben en waarom een eerste persoon alleen in bijzondere gevallen mogelijk is, zoals:
13aIk ben brood halen.
b(voor het geval Karel straks komt: ) Ik ben brood halen, hoor!
Een zin als 13a is mogelijk als een mededeling die op een papiertje achtergelaten wordt (vergelijk Ben naar de bibliotheek en dergelijke). Zin 13b houdt een verzoek in: 'als Karel komt, wil je dan zeggen dat ik weg ben (om brood te halen)?'. Bij een directe mededeling tot iemand anders ligt de hierna te noemen constructie met gaan veel meer voor de hand.
Een tweede constructie waarmee zijn + infinitief overeenkomst vertoont is de combinatie van een voltooide tijd van gaan als groepsvormend werkwoord met de betekenis van 'zich verplaatsen' (zie [18.5.4.3/iii]) met een infinitief:
14aMoeder is vissen.
bMoeder is gaan vissen.
maar de gaan -constructie geeft antwoord op de vraag: 'wat is degene die door het onderwerp wordt aangeduid gaan doen?'. Vandaar dat vanmorgen in 15a en 15b verschillende betekenissen heeft:
15aMoeder is vanmorgen vissen.= 'Moeder heeft deze ochtend uitgetrokken om te vissen'; vanmorgen = de hele ochtend)
bMoeder is vanmorgen gaan vissen.= 'Moeder is er vanmorgen op uitgetrokken om te vissen'; vanmorgen = een bepaald tijdstip in de ochtend
De gaan -constructie is in tegenstelling tot de uit -constructie wel mogelijk bij de zinnen 7 t/m 12.
De betekenis van de derde vergelijkbare constructie, met aan het + infinitief + zijn (zie [18.5.5.2/1]), verschilt nog duidelijker van die van zijn + infinitief. Vergelijk:
16aMoeder is vissen.
bMoeder is aan het vissen.
Zin 16b houdt in dat moeder op het moment van spreken 'bezig is met vissen'; zin 16a impliceert dit niet: zij kan op weg naar of van haar viswater zijn. Verder geeft 16a aan dat moeder haar directe woonomgeving verlaten heeft, 16b hoeft dit niet aan te geven (bijv. als moeders huis vlak aan een meer staat en zij vanuit de tuin of vanop het terras de hengel heeft uitgegooid). Vergelijk ook nog:
17aHij is douchen.
bHij is aan het douchen.
Zin 17b zal in de meeste situaties een passende zin zijn; 17a is dat alleen maar als 'hij' zijn douche bijv. in het gemeentelijk badhuis neemt of in een hotelbadkamer, als hij in zijn eigen hotelkamer geen douche heeft.
Literatuur
    Interessante links
    ANS
    Taalportaal
    Taaladvies
    Versiegeschiedenis
    versie redacteur(en) datum opmerkingen
    2.1 januari 2019 Automatische conversie van ANS 2.0
    2.0 W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn 1997
    Interessante links