21.4.8.2 De plaatsing van het onderwerp en de voorwerpen ten opzichte van bijwoordelijke
bepalingen
Verder lezen
1
De onderlinge plaatsing van de niet-adverbiale zinsdelen in het middenstuk
blijft in principe dezelfde als in zinnen zonder bijwoordelijke bepaling.
De plaatsing ten opzichte van die bijwoordelijke bepaling(en) gebeurt zoals
hieronder in 2 t/m 6 beschreven wordt. Ter
vergelijking verwijzen we telkens naar de deelparagraaf over de plaatsing
van het onderwerp en/of de voorwerpen. Een aantal van de in die
deelparagrafen gegeven voorbeelden wordt hier herhaald, maar nu aangevuld
met een bijwoordelijke bepaling. Anders dan in die deelparagrafen is in de
voorbeelden hieronder niet het onderwerp, maar de bijwoordelijke bepaling
gecursiveerd.
2a
(ad
[21·4·3]) Het onderwerp van een zin kan of moet in een aantal
gevallen achter een of meer bijwoordelijke bepalingen staan.
Als het onderwerp een niet-specifiek onbepaalde constituent is, moet het
achter de bijwoordelijke bepaling(en) staan. Voorbeelden zijn:
1Vorige week |heeft| (er)
in Amsterdam een bijeenkomst van oud-kolonialen
plaats|gehad.|
2Er |waart| nog
steeds een waas van romantiek rond het
vissersbedrijf.
3Naar verluidt |zou| op
deze plek zand |gestort worden.|
4(Hij zei) |dat| (er)
gisteren boven de Noordzee alweer twee vliegtuigen
met elkaar in botsing |gekomen zijn.|
Vergelijk met zin 4 de zinnen
5a en
5b, waar het onderwerp een
bepaalde constituent is. Het onderwerp komt dan normaal - als het een
persoonlijk voornaamwoord is, verplicht - vóór de bijwoordelijke
bepaling(en) (maar zie onder b):
2b
Een bepaalde constituent als onderwerp kan achter een of meer
bijwoordelijke bepalingen staan die een soort kaderscheppende functie
hebben, dat wil zeggen wanneer deze een ruimtelijk kader en/of een
tijdskader aangeven, waarbinnen het in de zin uitgedrukte zich afspeelt
(zie
[21·3·2·1/ii]), bijv.:
6Zoals ik al zei |heeft|
gedurende de hele maand mijn beste vriend trouw elke
dag zijn zieke moeder |bezocht. |
7(Hij vertelde) |dat|
toen plotseling alle mensen de bus uit |sprongen.
|
8Daar
|staat| de hele dag de radio
aan.
9(Je
weet toch) |dat| op de Filippijnen nu de zomer |is
begonnen?|
10Vroeger |kwam|
soms de meester op bezoek.
2c
Het onderwerp kan als informatief belangrijkste element voorts achter
bijwoordelijke bepalingen staan:
-
bij gezegdes die iets betekenen als 'aanwezig/afwezig zijn; ontstaan/verdwijnen', bijv.:11Daar |hing| nog steeds die geur van dieselolie.12Door dat voorval |was| de jongen helaas ook de laatste hoop op verbetering |ontvallen.|13Daartoe |ontbrak| de man echter de nodige moed.14Toch |bekroop| hem steeds weer dat rare gevoel.Als we bij wijze van voorbeeld zin 11 vergelijken met:15Daar |hing| die geur van dieselolie nog stééds.dan zien we dat er een informatief verschil optreedt. De bepaling nog steeds (met zinsaccent) heeft nu, in een andere context, meer prominentie.
-
in moeilijk te systematiseren gevallen als:16Interessant |waren| altijd weer de gesprekken met Henk.17Het bedenkelijkst |lijkt| mij nog zijn gebrek aan moed |te zijn.|18Mij |verbaasde| nog het meest van alles zijn kalmte.In deze zinnen vormt het onderwerp telkens het informatief belangrijkste element van de mededeling. Vergelijk hiermee de zinnen 19 t/m 21. Hier treedt het onderwerp door vooropplaatsing meer op de achtergrond als gespreksonderwerp of uitgangspunt waarover de rest van de zin iets informatief relevants meedeelt:19De gesprekken met Henk |waren| altijd weer interessánt.20Zijn gebrek aan moed |lijkt| mij nog het bedénkelijkst |te zijn.|21Zijn kalmte |verbaasde| mij nog het méést van alles.
2d
Het onderwerp kan ook samen met het hoofdwerkwoord de informatieve kern
van de mededeling uitmaken en daarom meer naar achteren (na de
bijwoordelijke bepaling(en)) in het middenstuk komen te staan, bijv.:
22Toen |begonnen|
dadelijk weer de schríjfmachines |te ratelen.
|
23Tot
overmaat van ramp |is| daarna nog een paar keer de
mótor stil |blijven staan.|
24Vorige week |is|
totaal onverwacht Kareltje Dierickx |overleden.
|
Vergelijk hiermee de zinnen 25 t/m 27, waar het werkwoord zelf als informatief belangrijkste element
voorgesteld wordt:
25Toen |begonnen| de
schrijfmachines dadelijk weer |te rátelen.
|
26Tot
overmaat van ramp |is| de motor daarna nog een paar
keer stíl |blijven staan.|
27Vorige week |is| Kareltje
Dierickx totaal onverwacht |overléden.
|
3
(ad [21·4·4/5]) Het wederkerend voornaamwoord
zich
staat gewoonlijk vóór bijwoordelijke bepalingen. Als het onderwerp na
zich
staat, komt het nog na de in het middenstuk aanwezige bijwoordelijke bepaling(en),
vergelijk bijv. 28a en 28b:
29Op dat plein |vertoonde| zich
's avonds nooit iemand.
30In de verte |verhieven| zich
als het ware plotseling de Alpen.
Bij de volgorde onderwerp - zich kan het wederkerend
voornaamwoord in z'n eentje achter een bijwoordelijke bepaling staan die
een algemeen kader schept:
31(De spreker maakte in zijn
uiteenzetting duidelijk) |hoe| de vereniging in de periode
tussen 1918 en 1945 zich steeds meer |was gaan beperken| tot de
studie van de eigen streek.
Onderwerp en zich kunnen ook samen achter een bijwoordelijke
bepaling komen te staan, bijv.:
32Ondanks die vervolgingen |geeft|
omstreeks 300 de eerste keizer van de 4de
eeuw zich aan de nieuwe godsdienst |gewonnen.|
Een voorbeeld waarin het onderwerp niet in het middenstuk, maar op de
eerste zinsplaats staat en waarin zich in het middenstuk
achter een bijwoordelijke bepaling komt, is:
33De aan te stellen medewerkers
|zullen| na een intensieve periode van training en
opleiding zich bezig|houden| met de opvang en begeleiding van
reizigers die gebruik maken van nachttreinen.
4
(ad
[21·4·7·1]) Onderwerp en lijdend voorwerp hoeven niet steeds direct
op elkaar te volgen, het lijdend voorwerp kan ook na een bijwoordelijke
bepaling staan, met name als het als informatief belangrijk voorgesteld
wordt, bijv.:
34Waarom |heeft| dat jongetje
gisteren een boek |gekocht?|
35Toch |wil| Jan
morgen dat boek |kopen.|
Voorbeelden met een onbepaald voornaamwoord:
36|Had| zijn vader
gisteren iets |gekocht? |
37(Weet jij) |of| iemand
gisteren dat boek |gekocht heeft?
|
Als onderwerp én lijdend voorwerp uit een onbepaalde constituent bestaan,
kunnen (of moeten) ze allebei na een bijwoordelijke bepaling komen, bijv.:
38(Hij vertelde) |dat| er
gisteren een jongetje een boek |gekocht had.
|
39(Het is
bekend) |dat| in de omgeving van Gent heel wat
bloemkwekers begonia's |kweken.|
Met bepaalde constituenten gaat het iets moeilijker; minder gewoon zijn dan
ook:
40(Het is bekend) |dat|
in de omgeving van Gent de bloemkwekers begonia's
|kweken.|
41Toen |gaf| na lang
aarzelen de man het boek terug.
In een aantal speciale gevallen echter kan de volgorde onderwerp - voorwerp
omgekeerd worden: het lijdend voorwerp komt vóór het onderwerp en kan er
door een bijwoordelijke bepaling van gescheiden zijn, bijv.:
Het onbepaalde lijdend voorwerp in zin 42b is
specifiek op te vatten (' enkele niet met name genoemde soldaten').
5
(ad
[21·4·7·2]) Een substantivisch indirect object kan samen met het
onderwerp vóór eventuele bijwoordelijke bepalingen staan, tenminste als het
om bepaalde constituenten gaat, bijv.:
43Dat boek |heeft| de man het
jongetje gisteren |gegeven.|
44Dat doosje
|wou| de jongen zijn zus graag |kopen.
|regionaal
Is het indirect object een voorzetselconstituent, dan komt het doorgaans na
de bijwoordelijke bepaling:
45Dat boek |heeft| de man
gisteren aan het jongetje |gegeven.
|
46Dat
doosje |wou| de jongen graag voor zijn zus |kopen.
|
Een voorbeeld met voornaamwoorden is:
In passieve zinnen komt een substantivisch meewerkend voorwerp (evenals een
persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp;
vergelijk
[21·4·4/4]) meestal vóór de bijwoordelijke bepaling(en). Het kan dus
eventueel van het onderwerp gescheiden zijn:
49Daarom |werd| de burgemeester
gisteren een schilderij aan|geboden.
|
Het indirect object dat uit een voorzetselconstituent bestaat, komt meestal
na een bijwoordelijke bepaling, eventueel samen met het onderwerp:
52Daarom |werd|
gisteren aan de burgemeester een schilderij
aan|geboden.|
6
(ad
[21·4·7·3]) Ook een substantivisch lijdend voorwerp en een indirect
object kunnen van elkaar gescheiden zijn door een bijwoordelijke bepaling,
zoals uit deze zinnen blijkt:
53|Heb| je die jongen dan
toch maar dat boek |gegeven?|
54|Heb| je die jongen dan
toch maar een boek |gegeven?|
Een voorzetselconstituent als indirect object staat bij voorkeur na
bijwoordelijke bepalingen, samen met een onbepaalde constituent als lijdend
voorwerp. Een bepaalde constituent als lijdend voorwerp kan vóór of na de
bijwoordelijke bepaling komen:
56(Ik vind
het verkeerd) |om| nu al aan Jan een bromfiets cadeau
|te doen.|
7
(ad [21·4·7·4]) De algemene tendens is dat elementen met een relatief grote informatieve
waarde, zoals onbepaalde constituenten als lijdend voorwerp, en (vanwege het
complexiteitsprincipe) voorzetselconstituenten als indirect object meestal na een of meer
bijwoordelijke bepalingen staan. Bepaalde constituenten hebben meer plaatsingsmogelijkheden
(zie 59b en 60b). Vergelijk de volgende voorbeelden:
57(Men schreef) |dat| het meisje
gisteren aan de burgemeester een schilderíj
aan|geboden had.|
58(De vrouw zei) |dat| haar zoon
gisteren voor het meisje een bóek |gekocht had.
|
61(Hij
hoorde) |dat| de journalist daarna aan één van de
ministers een vraag |stelde.|
Plaatsing van een meewerkend voorwerp met aan vóór een
eventuele bijwoordelijke bepaling is minder gewoon. Vergelijk:
In passieve zinnen komt ook de door-bepaling doorgaans na
bijwoordelijke bepalingen, maar ze kan er ook vóór, bijv.:
63Ten slotte |werd| het kind
gisteren door de autoriteiten aan de moeder
terúg|gegeven.|
64Tot ieders verbazing |werd| het
schilderij door het meisje per vergissing aan een
klein jóngetje |gegeven.|
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |