2.4.8.2.i Temporele functies
Verder lezen
1
Onder 'temporeel' wordt hier verstaan wat ook wel
'extern-temporeel' genoemd wordt. De (extern-)temporele functie van een
werkwoordsvorm bestaat hierin, dat deze vorm de tijd waarin de door het
werkwoord uitgedrukte werking plaatsvindt, situeert ten opzichte van het
moment waarop de zin die deze werkwoordsvorm bevat, wordt uitgesproken
(spreekmoment). Korter
geformuleerd: de werkwoordsvorm drukt de verhouding tussen werking en
spreekmoment uit.
Daarnaast kunnen we nog een zogenaamd
referentiepunt aannemen,
dat expliciet gemaakt kan worden door een tijdsbepaling. Bij het presens is
dat nu, bij het imperfectum toen.
2
Het referentiepunt kan door de tijdsbepaling nu geëxpliciteerd
worden. Referentiepunt en spreekmoment vallen samen. De persoonsvorm in de
zin verschijnt in het presens. We kunnen nu de volgende gevallen ('werkwoordstijden') onderscheiden.
-
De werking of handeling, het spreekmoment en het referentiepunt vallen samen; r kan geëxpliciteerd worden door de bepaling van tijd nu:1Jan vertrekt (nu).
-
De werking of handeling heeft al plaatsgevonden en ligt dus vóór het referentiepunt en het spreekmoment, die samenvallen; vanuit het referentiepunt (nu) gezien, wordt het presens (van het hulpwerkwoord van tijd) gebruikt:2Jan is (nu) vertrokken.
-
Het referentiepunt en het spreekmoment vallen samen; de werking (het vertrek van Jan) ligt daarna; vanuit het referentiepunt beschouwd wordt de tijd uitgedrukt door het presens van zullen:Overigens kan bij het futurum het referentiepunt zich uitstrekken van het spreekmoment naar het moment van de werking; op de volgende tijdsas is dit door stippellijnen weergegeven:Dat wil zeggen dat Jan zal vertrekken geïnterpreteerd kan worden als 'Jan zal (dan) vertrekken', waarbij het referentiepunt in de toekomst ligt (na het spreekmoment en voor de werking, of zelfs na het spreekmoment en op het moment van de werking).
3
Het referentiepunt kan expliciet gemaakt worden door de bepaling van tijd
toen. Het referentiepunt ligt vóór het spreekmoment, wat tot
uitdrukking komt door het gebruik van het imperfectum van de persoonsvorm
van de zin. Nu ontstaan de volgende beelden ('werkwoordstijden').
-
Het referentiepunt en de werking vallen samen, maar het spreekmoment is daarna te situeren:3Jan vertrok (toen).
-
De werking of handeling ligt vóór het referentiepunt; het spreekmoment ligt daar weer na; het referentiepunt bepaalt de verledentijdsvorm van het hulpwerkwoord:4Jan was (toen) vertrokken.
-
Het referentiepunt bepaalt weer de verledentijdsvorm van het hulpwerkwoord; de werking ligt verder (het betreft de toekomst) en valt voor, op of zelfs na het spreekmoment (op de volgende tijdsas is dit met een stippellijn aangegeven):5Jan zou (toen) vertrekken.
4
Er zijn nu nog twee tijden die op deze wijze kunnen worden voorgesteld: het
futurum exactum (de v.t.t.t.) en het futurum exactum praeteriti (de v.v.t.
t.).
-
In het futurum exactum ligt het referentiepunt na het spreekmoment en de werking; werking en spreekmoment kunnen al dan niet samenvallen:6Jan zal (dan) vertrokken zijn.
-
Bij de voorstelling van de v.v.t.t. is de situatie nog ingewikkelder: er is hier nog een tweede referentiepunt (r') nodig, dat met het eerste referentiepunt en de werking voor het spreekmoment ligt:7Jan zou (dan) vertrokken zijn.De vorm zou heeft betrekking op r', dat wil zeggen het punt waarop gezegd kan worden 'Jan zal dan (= r) vertrokken zijn'. Anders geformuleerd: er was in het verleden een moment r', waarvoor gold: er zal een moment r zijn waarop gezegd kan worden dat Jan vertrokken is.
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |