Voorbeeldzoeker x
(typ in het invoerveld om het voorbeeld te wijzigen)
zoek dit voorbeeld in:
ANS

Woordenboeken

  • INT (500 AD - heden)
  • Etymologiebank
  • Woordenlijst.org

Corpora en lexica

  • Corpus Hedendaags Nederlands Clarin login
  • GrETEL (CGN, Lassy)
  • SoNar Clarin login
  • Delpher
  • Celex Clarin login

Overige bronnen

  • Taalportaal
  • DBNL
  • Taaladvies.net
  • Wikipedia
  • Google
12 Woordvorming en woordstructuur
In de woorden appel en boom is de relatie tussen de klankvorm en de betekenis ervan arbitrair of ongemotiveerd. Niets in de klankvorm van deze woorden wijst op de betekenis ervan. De betekenis van het woord appelboom volgt daarentegen deels uit de betekenis van de samenstellende delen, appel en boom. Dat betekent niet dat alle betekeniseigenschappen van dit woord voorspelbaar zijn. Een appelboom is een boom die appels als vruchten voortbrengt. De specifieke betekenisrelatie ‘brengt voort’ tussen het tweede en het eerste deel van appelboom is niet voorspelbaar, en bijvoorbeeld niet aanwezig in het woord kerstboom. Voor de juiste betekenistoekenning is dus ook kennis van de wereld nodig.
Het woord appelboom is gevormd uit de delen appel en boom, die elk een eigen betekenisbijdrage leveren, en is het resultaat van woordvorming. We noemen het een geleed woord, terwijl de woorden appel en boom ongeleed zijn. Dankzij die geleedheid is de betekenis van het woord appelboom gemotiveerd.
Het type woordvorming dat gebruikt is voor het woord appelboom is dat van samenstelling. Het Nederlands kent een aantal manieren om woorden te vormen: conversie, afleiding, samenstelling, samenstellende afleiding, klinkerwisseling, reduplicatie, en woordfabricage.
Niet alle woordvormingsprocessen resulteren in gelede woorden. Bij conversie kan bijvoorbeeld een ongeleed adjectief als wit gebruikt worden als substantief: (het) wit. Het substantief wit is ongeleed, maar de betekenis ervan is wel gemotiveerd dankzij de relatie met het adjectief wit. Bij klinkerwisseling, die bijvoorbeeld te zien is in het woord slot bij het werkwoord sluiten, is ook geen sprake van geleedheid. Het woord slot is ongeleed: het kan niet worden opgedeeld in stukken die ieder een eigen betekenisbijdrage leveren. Maar de betekenis van dit woord is toch wel gemotiveerd, dankzij de relatie met het werkwoord sluiten.
Woordvorming leidt tot verrijking van de woordenschat. De woordenschat kan daarnaast ook worden verrijkt door ontlening van woorden aan andere talen. Bovendien zijn met affixen die voorkomen in ontleende woorden zoals -age (als in arbitrage), nieuwe woorden zoals lekkage gevormd. Ontlening leidt dus ook tot het ontstaan van nieuwe processen van woordvorming.
De woordsoorten die kunnen worden uitgebreid door middel van woordvorming zijn: werkwoorden, substantieven, adjectieven, bijwoorden en telwoorden.
Naast woordvormingsprocessen zijn er ook morfologische processen die betrekking hebben op flexie. Flexie omvat de verbuiging van naamwoorden (zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voornaamwoorden) en de vervoeging van werkwoorden. Bij flexie gaat het om de verschillende vormen die een woord kan hebben. Zo heeft het substantief boek een meervoudsvorm boeken, en het werkwoord werken heeft de gelede woorden werkte en werkten als verledentijdsvormen. Flexie wordt behandeld in de afzonderlijke hoofdstukken over de woordsoorten van het Nederlands; zie ook 12.1.2.
Verder lezen
De woordenschat van het Nederlands
Als woorden eenmaal gevormd zijn, kunnen ze gaan behoren tot de woordvoorraad van de gemeenschap van gebruikers van het Nederlands, de woordenschat van het Nederlands. Deze woordenschat is het geheel van de bestaande woorden van het Nederlands, ook wel omschreven als de verzameling van lexicale conventies van de Nederlandse taalgemeenschap. Als een woord wordt opgenomen in die woordenschat, spreken we van de lexicalisatie van dat woord.
De term ‘lexicalisatie’ wordt ook wel gebruikt om aan te geven dat een woord een onvoorspelbare eigenschap heeft.
De individuele taalgebruiker kent een deel van die woordenschat en maakt er gebruik van in taalproductie en taalperceptie. Daarnaast kan een taalgebruiker ook zelf woorden maken, en nieuwe, nog onbekende woorden interpreteren, dankzij diens kennis van de patronen die ten grondslag liggen aan de bestaande woorden.
Woordenschat en woordenboeken
Verdieping
Woordenschat en woordenboeken
De woordenschat van een taal kan worden vastgelegd in woordenboeken. Een woordenboek zal altijd achterlopen bij wat er op een bepaald moment gebruikelijk is in een taalgemeenschap. Er komen namelijk steeds nieuwe woorden bij komen, voor een deel dankzij de beschikbaarheid van woordvormingsprocessen. De nieuwe woorden worden aangeduid als neologismen. Neologismen worden geregistreerd op de website van het Instituut voor de Nederlandse Taal  (INT). De website van dit instituut geeft ook toegang tot historische woordenboeken en het Algemeen Nederlands Woordenboek van hedendaags Nederlands ).
De benoemingsmogelijkheden die de woordenschat verschaft, nemen ook toe doordat bestaande woorden nieuwe betekenissen krijgen. Zo heeft het woord muis ook de betekenis ‘besturingsapparaat van een cursor’ gekregen en deze betekenis keert terug in gelede woorden als muismat en computermuis. Ook gelede woorden, zoals woorden op -ing, vertonen polysemie. Zo kan het woord vergadering een bijeenkomst aanduiden, maar ook de verzameling mensen die bijeengekomen zijn, als in de zin De vergadering heeft dit besloten.
Een illustratie van het conventioneel karakter van de woordenschat is dat we het woord geldautomaat gebruiken om een apparaat aan te duiden waarmee we contant geld kunnen opnemen. Dat apparaat had ook geldapparaat kunnen heten, eveneens een welgevormde samenstelling, maar de samenstelling geldautomaat is nu eenmaal de gebruikelijke naam.
De lexicale conventies van de taalgemeenschap worden voor een deel opgeslagen in het lexicaal geheugen van de individuele taalgebruiker. Dit lexicale geheugen wordt wel aangeduid als het mentale lexicon van de taalgebruiker, het ‘woordenboek in je hoofd’. Een taalgebruiker kent en gebruikt slechts een deel van de woordenschat van de taalgemeenschap, en het aantal woorden in een individueel mentaal lexicon is veel kleiner dan wat verzameld is in woordenboeken.
De functies van woordvorming
Waarom hebben we nieuwe woorden nodig? Een belangrijke functie is het creëren van nieuwe mogelijkheden om iets te benoemen. Omdat er bijvoorbeeld eind 2019 een nieuw virus opdook, hadden we er een nieuw woord voor nodig, een samenstelling: coronavirus.
Er is ook een coronawoordenboek  met nieuwe woorden in verband met corona.
Nieuwe woorden worden onder meer geregistreerd door het Instituut voor de Nederlandse Taal . Ook in de Taalbank  vind je veel informatie over nieuwe woorden.
Soms worden nieuwe woorden alleen maar gecreëerd om dingen kort te kunnen zeggen. Ze komen bijvoorbeeld voor in nieuwsberichten zoals het woord snotneusbeleid in: Schooldirecteur over het snotneusbeleid: "Fijn, maar er zijn ook zorgen”. Snotneusbeleid houdt in dat kinderen met snottebellen en neusverkoudheidsklachten niet langer geweigerd kunnen worden door een kinderopvang. Zulke ad hoc gecreëerde woorden is meestal geen lang leven beschoren, het zijn vaak eendagsvliegen.
Een andere vorm van beperkt gebruik van nieuwe woorden vinden we in het volgende voorbeeld. In een rouwadvertentie werd de overledene omschreven als grapjesopa.
Trouw 26.01.2021.
Zo’n woord wordt slechts door een beperkte groep taalgebruikers, zoals een familie, gebruikt. Woorden kunnen dus een ‘incrowd’ karakter hebben.
Woordvorming kan ook helpen om te variëren in woordkeuze, zonder dat er een duidelijk betekenisverschil is. Zo kunnen we zeggen: “Het is verstandig te vaccineren”, maar ook: “Vaccinatie is verstandig”. En naast de woordgroep koninklijk huis met het adjectief koninklijk kunnen we ook de samenstelling koningshuis gebruiken.
Woordvorming speelt een belangrijke rol in framing, het creëren van een bepaald denkraam waarbinnen over zaken wordt gesproken door middel van taalkeuzes. Framing speelt een belangrijke rol in politieke en maatschappelijke discussies, en daarbij kunnen specifieke woorden gebruikt worden. Wie tegen subsidie door de overheid is, spreekt van subsidieslurpers, subsidieverslaving en een subsidie-infuus. Wie de managementcultuur in de gezondheidszorg wil bekritiseren spreekt van een stopwatchcultuur en een afvinkcultuur. Wie tegen de bio-industrie is, karakteriseert kippenhokken als legbatterijen. Een criticus van de hypotheekrenteaftrek kan deze aanduiden als villasubsidie. En Nederland kan worden gekarakteriseerd als een bananenmonarchie (analoog aan bananenrepubliek) door critici van een zich misdragende Nederlandse overheid.
Zie Van Santen (2010), De Jong (2012), De Bruijn (2019).
Er zijn ook maatschappelijke bewegingen die het gebruik van bepaalde woorden afraden omdat deze een verkeerd frame zouden oproepen. Zo vinden we de aanbeveling “Spreek niet over personen en bevolkingsgroepen in termen van natuurverschijnselen, zoals vluchtelingenstroom”.
Woordvorming kan tenslotte ook stilistische effecten teweeg brengen. Het uitbundig gebruik van neologismen vinden we vooral in literatuur aan het eind van de 19e eeuw. Dit wordt ‘écriture artiste' genoemd.
Zie Bel (1993).
Zo vinden we in De kleine republiek van Lodewijk van Deyssel talloze nieuwe samenstellingen zoals:
1perrondames ‘dames die op het perron staan’
aftrappelingsgekraak ‘gekraak als men de trappen afgaat’
treingegrien ‘geluid van een rijdende trein’
ontvangstliefheid ‘vriendelijke ontvangst’
een kaalbeboomde binnenplaats ‘een binnenplaats met kale bomen’
houtbevloerde kokergang ‘smalle gang met een houten vloer’
Van Deyssel maakt in zijn schrijfstijl dus gebruik van bestaande woordvormingsprocessen om een bepaald stilistisch effect te bereiken. De dichter Herman Gorter maakte in zijn gedicht Mei (1889) gebruik van honderden neologismen, zoals akkervogels, kleurezweven, gehuiver, gebekerte, toverig en heendonkeren.
Bron: Martin (1971).
In hedendaagse poëzie vind je ook opmerkelijke nieuwe woorden, zoals de woorden chlorisch, gemaanlandschapt en terpentijnig in de poëzie van Jens Meyen in Xenomorf.
Literatuur
    Interessante links
    ANS
    Taalportaal
    Taaladvies
    Versiegeschiedenis
    versie redacteur(en) datum opmerkingen
    3.0 Geert Booij juni 2022 Een tussentijdse versie van dit hoofdstuk werd van commentaar voorzien door Maaike Beliën, Ariane van Santen en Johan De Caluwe. Over de labeling van verschijnselen die geografische en/of stilistische variatie vertonen, is overlegd met Timothy Colleman en Johan De Caluwe. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van dit hoofdstuk berust bij de redacteur(en).
    2.1 januari 2019 Automatische conversie van ANS 2.0
    2.0 W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn 1997 hoofdstuk 12,../../data/archief/ans2/e-ans/12/body.html;
    Interessante links