12 Woordvorming en woordstructuur
In de woorden appel en
boom is de relatie tussen de
klankvorm en de betekenis ervan arbitrair of ongemotiveerd.
Niets in de klankvorm van deze woorden wijst op de betekenis ervan. De betekenis
van het woord appelboom volgt
daarentegen deels uit de betekenis van de samenstellende delen,
appel en
boom. Dat betekent niet dat
alle betekeniseigenschappen van dit woord voorspelbaar zijn. Een
appelboom is een boom die
appels als vruchten voortbrengt. De specifieke betekenisrelatie ‘brengt voort’
tussen het tweede en het eerste deel van
appelboom is niet
voorspelbaar, en bijvoorbeeld niet aanwezig in het woord
kerstboom. Voor de juiste
betekenistoekenning is dus ook kennis van de wereld nodig.
Het woord appelboom is gevormd uit de
delen appel en
boom, die elk een eigen
betekenisbijdrage leveren, en is het resultaat van
woordvorming. We noemen het een geleed
woord, terwijl de woorden
appel en
boom
ongeleed zijn. Dankzij die geleedheid is de betekenis van
het woord appelboom
gemotiveerd.
Het type woordvorming dat gebruikt is voor het woord
appelboom is dat van
samenstelling. Het Nederlands kent een aantal manieren
om woorden te vormen: conversie, afleiding, samenstelling, samenstellende
afleiding, klinkerwisseling, reduplicatie, en woordfabricage.
Niet alle woordvormingsprocessen resulteren in gelede woorden. Bij conversie kan bijvoorbeeld een
ongeleed adjectief als wit gebruikt
worden als substantief: (het)
wit. Het substantief
wit is ongeleed, maar de
betekenis ervan is wel gemotiveerd dankzij de relatie met het adjectief
wit. Bij klinkerwisseling,
die bijvoorbeeld te zien is in het woord
slot bij het werkwoord
sluiten, is ook geen sprake
van geleedheid. Het woord slot is
ongeleed: het kan niet worden opgedeeld in stukken die ieder een eigen
betekenisbijdrage leveren. Maar de betekenis van dit woord is toch wel
gemotiveerd, dankzij de relatie met het werkwoord
sluiten.
Woordvorming leidt tot verrijking van de woordenschat. De woordenschat kan
daarnaast ook worden verrijkt door ontlening van woorden aan andere talen.
Bovendien zijn met affixen die voorkomen in ontleende woorden zoals -age (als in
arbitrage), nieuwe woorden
zoals lekkage gevormd. Ontlening
leidt dus ook tot het ontstaan van nieuwe processen
van woordvorming.
De woordsoorten die kunnen worden uitgebreid door middel van woordvorming zijn:
werkwoorden, substantieven, adjectieven, bijwoorden en telwoorden.
Naast woordvormingsprocessen zijn er ook morfologische processen die betrekking
hebben op flexie. Flexie omvat de
verbuiging van naamwoorden (zelfstandige naamwoorden,
bijvoeglijke naamwoorden en voornaamwoorden) en de
vervoeging van werkwoorden. Bij flexie gaat het om de
verschillende vormen die een woord kan hebben. Zo heeft het substantief
boek een meervoudsvorm
boeken, en het werkwoord
werken heeft de gelede
woorden werkte en
werkten als
verledentijdsvormen. Flexie wordt behandeld in de afzonderlijke hoofdstukken
over de woordsoorten van het Nederlands; zie ook 12.1.2.
Verder lezen
De woordenschat van het Nederlands
Als woorden eenmaal gevormd zijn, kunnen ze gaan behoren tot de woordvoorraad van
de gemeenschap van gebruikers van het Nederlands, de woordenschat van het
Nederlands. Deze woordenschat is het geheel van de bestaande woorden van het
Nederlands, ook wel omschreven als de verzameling van lexicale
conventies van de Nederlandse taalgemeenschap. Als een woord
wordt opgenomen in die woordenschat, spreken we van de
lexicalisatie van dat woord.
De term ‘lexicalisatie’ wordt ook wel gebruikt om aan te geven dat een
woord een onvoorspelbare eigenschap heeft.
De individuele taalgebruiker kent een deel van die woordenschat en maakt
er gebruik van in taalproductie en taalperceptie. Daarnaast kan een
taalgebruiker ook zelf woorden maken, en nieuwe, nog onbekende woorden
interpreteren, dankzij diens kennis van de patronen die ten grondslag liggen aan
de bestaande woorden.Woordenschat en woordenboeken
Verdieping
Woordenschat en woordenboeken
De woordenschat van een taal kan worden vastgelegd in woordenboeken. Een
woordenboek zal altijd achterlopen bij wat er op een bepaald moment
gebruikelijk is in een taalgemeenschap. Er komen namelijk steeds nieuwe
woorden bij komen, voor een deel dankzij de beschikbaarheid van
woordvormingsprocessen. De nieuwe woorden worden aangeduid als
neologismen. Neologismen worden geregistreerd
op de website van het Instituut voor de Nederlandse
Taal (INT). De website van dit instituut geeft ook toegang
tot historische woordenboeken en het Algemeen Nederlands Woordenboek van
hedendaags Nederlands ).
De benoemingsmogelijkheden die de woordenschat verschaft, nemen ook toe
doordat bestaande woorden nieuwe betekenissen krijgen. Zo heeft het
woord muis ook de betekenis
‘besturingsapparaat van een cursor’ gekregen en deze betekenis keert
terug in gelede woorden als
muismat en
computermuis. Ook
gelede woorden, zoals woorden op -ing,
vertonen polysemie. Zo kan het woord
vergadering een
bijeenkomst aanduiden, maar ook de verzameling mensen die bijeengekomen
zijn, als in de zin De vergadering heeft dit
besloten.
Een illustratie van het conventioneel karakter van de woordenschat is dat
we het woord geldautomaat
gebruiken om een apparaat aan te duiden waarmee we contant geld kunnen
opnemen. Dat apparaat had ook
geldapparaat kunnen
heten, eveneens een welgevormde samenstelling, maar de samenstelling
geldautomaat is nu
eenmaal de gebruikelijke naam.
De lexicale conventies van de taalgemeenschap worden voor een deel opgeslagen in het lexicaal geheugen van de individuele taalgebruiker. Dit lexicale geheugen wordt wel aangeduid als het mentale lexicon van de taalgebruiker, het ‘woordenboek in je hoofd’. Een taalgebruiker kent en gebruikt slechts een deel van de woordenschat van de taalgemeenschap, en het aantal woorden in een individueel mentaal lexicon is veel kleiner dan wat verzameld is in woordenboeken.
De functies van woordvorming
Waarom hebben we nieuwe woorden nodig? Een belangrijke functie is het creëren van nieuwe
mogelijkheden om iets te benoemen. Omdat er bijvoorbeeld
eind 2019 een nieuw virus opdook, hadden we er een nieuw
woord voor nodig, een samenstelling:
coronavirus.
Er is ook een coronawoordenboek met nieuwe
woorden in verband met corona.
Nieuwe woorden worden onder meer geregistreerd door het Instituut voor de Nederlandse Taal . Ook in de Taalbank vind je veel informatie over nieuwe woorden.
Soms worden nieuwe woorden alleen maar gecreëerd om dingen kort te kunnen zeggen. Ze komen bijvoorbeeld voor in nieuwsberichten zoals het woord snotneusbeleid in: Schooldirecteur over het snotneusbeleid: "Fijn, maar er zijn ook zorgen”. Snotneusbeleid houdt in dat kinderen met snottebellen en neusverkoudheidsklachten niet langer geweigerd kunnen worden door een kinderopvang. Zulke ad hoc gecreëerde woorden is meestal geen lang leven beschoren, het zijn vaak eendagsvliegen.
Een andere vorm van beperkt gebruik van nieuwe woorden vinden we in het volgende voorbeeld. In
een rouwadvertentie werd de overledene omschreven als
grapjesopa.
Trouw 26.01.2021.
Zo’n woord wordt slechts door een beperkte groep taalgebruikers, zoals
een familie, gebruikt. Woorden kunnen dus een ‘incrowd’ karakter hebben.Woordvorming kan ook helpen om te variëren in woordkeuze, zonder dat er een duidelijk betekenisverschil is. Zo kunnen we zeggen: “Het is verstandig te vaccineren”, maar ook: “Vaccinatie is verstandig”. En naast de woordgroep koninklijk huis met het adjectief koninklijk kunnen we ook de samenstelling koningshuis gebruiken.
Woordvorming speelt een belangrijke rol in framing, het creëren van een
bepaald denkraam waarbinnen over zaken wordt gesproken door
middel van taalkeuzes. Framing speelt een belangrijke rol in
politieke en maatschappelijke discussies, en daarbij kunnen
specifieke woorden gebruikt worden. Wie tegen subsidie door
de overheid is, spreekt van
subsidieslurpers,
subsidieverslaving
en een
subsidie-infuus.
Wie de managementcultuur in de gezondheidszorg wil
bekritiseren spreekt van een
stopwatchcultuur
en een
afvinkcultuur.
Wie tegen de bio-industrie is, karakteriseert kippenhokken
als
legbatterijen.
Een criticus van de hypotheekrenteaftrek kan deze aanduiden
als
villasubsidie.
En Nederland kan worden gekarakteriseerd als een
bananenmonarchie
(analoog aan
bananenrepubliek)
door critici van een zich misdragende Nederlandse overheid.
Zie Van Santen (2010), De Jong (2012), De Bruijn
(2019).
Er zijn ook maatschappelijke bewegingen die het
gebruik van bepaalde woorden afraden omdat deze een verkeerd
frame zouden oproepen. Zo vinden we de aanbeveling “Spreek
niet over personen en bevolkingsgroepen in termen van
natuurverschijnselen, zoals
vluchtelingenstroom”.
Zie de brochure Waarden voor een
nieuwe taal .
Woordvorming kan tenslotte ook stilistische effecten teweeg brengen. Het
uitbundig gebruik van neologismen vinden we vooral in literatuur aan het eind
van de 19e eeuw. Dit wordt ‘écriture artiste' genoemd.
Zie Bel (1993).
Zo vinden we in De kleine republiek van Lodewijk
van Deyssel talloze nieuwe samenstellingen zoals:
1perrondames ‘dames die op het
perron staan’
aftrappelingsgekraak ‘gekraak
als men de trappen afgaat’
treingegrien ‘geluid van een
rijdende trein’
ontvangstliefheid
‘vriendelijke ontvangst’
een kaalbeboomde binnenplaats
‘een binnenplaats met kale bomen’
houtbevloerde kokergang
‘smalle gang met een houten vloer’
Van Deyssel maakt in zijn schrijfstijl dus gebruik van bestaande
woordvormingsprocessen om een bepaald stilistisch effect te bereiken. De dichter
Herman Gorter maakte in zijn gedicht Mei (1889) gebruik van
honderden neologismen, zoals
akkervogels,
kleurezweven,
gehuiver, gebekerte, toverig
en heendonkeren.
Bron: Martin (1971).
In hedendaagse poëzie vind je ook opmerkelijke nieuwe woorden, zoals de
woorden chlorisch,
gemaanlandschapt en
terpentijnig in de poëzie
van Jens Meyen in Xenomorf.
Bron: Neerlandistiek.nl .
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Geert Booij | juni 2022 | Een tussentijdse versie van dit hoofdstuk werd van commentaar voorzien door Maaike Beliën, Ariane van Santen en Johan De Caluwe. Over de labeling van verschijnselen die geografische en/of stilistische variatie vertonen, is overlegd met Timothy Colleman en Johan De Caluwe. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van dit hoofdstuk berust bij de redacteur(en). |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 12,../../data/archief/ans2/e-ans/12/body.html; |