Voorbeeldzoeker x
(typ in het invoerveld om het voorbeeld te wijzigen)
zoek dit voorbeeld in:
ANS

Woordenboeken

  • INT (500 AD - heden)
  • Etymologiebank
  • Woordenlijst.org

Corpora en lexica

  • Corpus Hedendaags Nederlands Clarin login
  • GrETEL (CGN, Lassy)
  • SoNar Clarin login
  • Delpher
  • Celex Clarin login

Overige bronnen

  • Taalportaal
  • DBNL
  • Taaladvies.net
  • Wikipedia
  • Google
18.5.2.1.ii Hebben en zijn met een vervangende infinitief
Verder lezen
1
Als een groepsvormend werkwoord dat een infinitief met te of een infinitief zonder te als aanvulling heeft, in een voltooide tijd gezet wordt - voorzover dat mogelijk is -, dan verschijnt dat groepsvormende werkwoord in de regel niet in de gedaante van een voltooid deelwoord, maar van een infinitief. Die infinitief wordt vervangende infinitief genoemd (= 'infinitivus pro participio'). Hieronder volgen voorbeelden van het verschijnsel. (Voor een overzicht van de mogelijke combinaties zie men [18.5.3] en [18.5.4], in welke laatste subparagraaf ook de weglaatbaarheid van te aan de orde komt.) In de voorbeelden staan de bedoelde groepsvormende werkwoorden in de (a) -zinnen in een onvoltooide tijd, in de overige zinnen in een voltooide tijd. In de (c) -zinnen is de vervangende infinitief gecursiveerd.
1aHij zit te slapen.
bHij heeft gezeten te slapen.uitgesloten
cHij heeft zitten (te) slapen.
2aZijn broer gaat in Spanje wonen.
bZijn broer is in Spanje gegaan wonen.uitgesloten
cZijn broer is in Spanje gaan wonen.
3aDat hoefde ze niet te doen.
bDat had ze niet gehoeven doen.uitgesloten
cDat had ze niet hoeven (te) doen.
4aWe zagen de koningin voorbijkomen.
bWe hebben de koningin gezien voorbijkomen.uitgesloten
cWe hebben de koningin zien voorbijkomen.
5aZe laten de bagage op het station staan.
bZe hebben de bagage op het station gelaten staan.uitgesloten
cZe hebben de bagage op het station laten staan.
6aDe kinderen leren op school zwemmen.
bDe kinderen hebben op school geleerd zwemmen.uitgesloten
cDe kinderen hebben op school leren zwemmen.
Het groepsvormende werkwoord zijn dat met een infinitief zonder te aangevuld wordt, krijgt in de voltooide tijden nooit zijn, maar altijd de vorm wezen als vervangende infinitief, bijv.:
7aPeter is vanmiddag voetballen.
bPeter is vanmiddag geweest voetballen.uitgesloten
cPeter is vanmiddag wezen voetballen.informeel
Door het gebruik van de spreektaalvorm wezen is de constructie in 7c in haar geheel als informeel te karakteriseren. In de standaardtaal wordt het hier bedoelde groepsvormende zijn niet in een voltooide tijd gebruikt (zie verder [18.5.4.15/i1]).
In de gegeven voorbeelden werden allemaal drieledige werkwoordgroepen gebruikt. De regel is natuurlijk ook van toepassing in grotere groepen. Vergelijk het volgende voorbeeld met de zinnen 2a t/m 2c:
8aZijn broer wil in Spanje gaan wonen.
bZijn broer heeft altijd al in Spanje gewild gaan wonen.uitgesloten
cZijn broer heeft altijd al in Spanje willen gaan wonen.
Samengevat: in combinaties bestaande uit een hulpwerkwoord van tijd + een of meer andere groepsvormende werkwoorden + (te +) infinitief komen die andere groepsvormende werkwoorden voor in de vorm van een infinitief.
Een vervangende infinitief komt verplicht vóór z'n aanvulling. Vergelijk bijv. 9 met 4c hierboven:
9We hebben de koningin voorbijkomen zien.uitgesloten
2a
Een aantal werkwoorden onttrekt zich aan de regel voor het gebruik van een vervangende infinitief. De werkwoorden die in de voltooide tijden toch in de vorm van een deelwoord optreden, zijn:
  • vinden , achten + te + infinitief (zie [18.5.4.11/ii]), bijv.:
    10Ik heb haar houding altijd te prijzen gevonden.
  • hebben , krijgen + te + infinitief (zie [18.5.4.14/ii]), bijv.:
    11De poes heeft niet genoeg te eten gehad.
    12Daar heb ik nooit iets mee te maken gehad.
    13Ze hadden al heel wat teleurstellingen te verwerken gekregen.
    14We hebben maar ƒ 1000 te besteden gekregen.
  • zijn + te + infinitief (zie [18.5.4.15/ii]), bijv.:
    15Die ster is lange tijd niet te zien geweest.
  • geven + te + infinitief (zie [18.5.4.22]), bijv.:
    16Ze hadden de patiënt te weinig te drinken gegeven.
  • leggen , zetten , hangen (overgankelijk) + te + infinitief (zie [18.5.4.23]), bijv.:
    17Ik heb de was in de badkamer te drogen gehangen.
  • staan + te + infinitief (zie [18.5.4.24/i]), bijv.:
    18Er hebben hem wel vaker onaangename verrassingen te wachten gestaan.
  • komen + te + infinitief in de vaste combinaties te weten komen en duur te staan komen (zie [18.5.4.3/ivb], Opmerking 1); In dit geval zijn er twee mogelijkheden voor de vorming van voltooide tijden. Vergelijk:
    19aZe komen het te weten.
    bZe zijn het te vroeg te weten gekomen.
    cZe zijn het te vroeg komen te weten.twijfelachtig
    20aDat komt hem duur te staan.
    bDat is hem duur te staan gekomen.
    cDat is hem duur komen te staan.
    De gebruikswaarde van de varianten is echter niet dezelfde: 19b is op z'n minst veel gewoner dan 19c, terwijl 20b en 20c naast elkaar gebruikt kunnen worden, waarbij sommige taalgebruikers zelfs een lichte voorkeur hebben voor de variant met een vervangende infinitief.
De hier genoemde gevallen worden gekenmerkt door semantische en syntactische beperkingen. Het gaat om (groepsvormende) werkwoorden met beperkte combinatiemogelijkheden of zelfs om min of meer vaste verbindingen. In sommige gevallen is zelfs het zuiver-werkwoordelijke karakter van de infinitief met te (en dus de status van de combinatie als zuiver-werkwoordelijk gezegde) voor discussie vatbaar (zo bijv. bij de zinnen 10, 11 en 16). Opvallend is, dat de onderlinge volgorde van de werkwoorden in de eindgroep steeds die is waarbij het deelwoord op te + infinitief volgt. (Zie verder in de desbetreffende deelparagrafen.)
2b
Van sommige groepsvormende werkwoorden kunnen geen voltooide tijden gevormd worden. De vraag of er een deelwoord dan wel een vervangende infinitief gebruikt moet worden, is daar dan ook niet aan de orde. Het betreft kijk, hoor (zie [18.5.4.9]), hebben en krijgen + infinitief zonder te (zie [18.5.4.14/i]), bepaalde gebruiksgevallen van hebben + te + infinitief (zie [18.5.4.14/ii]), bepaalde gebruiksgevallen van beloven en dreigen (zie [18.5.4.19]), plegen (zie [18.5.4.21]) en vallen (zie [18.5.4.24/ii]).
3
De vervangende infinitief in voltooide tijden komt alleen voor bij groepsvormende werkwoorden. Aangezien veel werkwoorden zowel groepsvormend als niet-groepsvormend optreden, zijn vaak van hetzelfde werkwoord voltooide tijden met een vervangende infinitief zowel als met een voltooid deelwoord mogelijk. Vergelijk in de onderstaande voorbeelden de (a) -zinnen met groepsvormend gebruikte en de (b) -zinnen met niet-groepsvormend gebruikte werkwoorden:
21aDe politie heeft de snelheidsmaniak proberen in te halen.
bDe politie heeft geprobeerd de snelheidsmaniak in te halen.
22aHij is zijn huis beginnen te verbouwen.
bHij is begonnen zijn huis te verbouwen.
23aZij heeft zich menen te moeten verontschuldigen.
bZij heeft gemeend zich te moeten verontschuldigen.
Ook bij zogenaamd quasi-groepsvormend gebruik (zie [18.5.1.2/1], categorie [c]) is een voltooid deelwoord de enige mogelijkheid; vergelijk bijv. met 22b:
24Hij is zijn huis begonnen te verbouwen.
Hiermee vergelijkbare gevallen worden behandeld in de subparagrafen [18.5.4.18] (besluiten, verzuimen etc.), [18.5.4.19] (beloven, dreigen) en [18.5.4.25] (bevelen, verbieden etc.). We volstaan hier met enkele voorbeelden:
25Ik had de olie weer eens verzuimd te verversen.
26Vol berouw heeft hij de rekening beloofd aan te zuiveren.
27Hadden we je die bloemen niet verboden af te plukken!?
4
Bij gezegdes met een eigenlijk-modaal hulpwerkwoord (zie [18.5.4.4/i] en ii en [18.5.4.5]) als deel strekt de vorming van voltooide tijden zich niet uit tot dat modale hulpwerkwoord. Het hulpwerkwoord van tijd is namelijk van het modale hulpwerkwoord afhankelijk en neemt de vorm aan van een infinitief (naargelang van het geval met of zonder te). De werkwoordelijke aanvulling bij hebben of zijn verschijnt gewoon als deelwoord. Vergelijk:
28aDe zieke slaapt de hele dag.
bDe zieke heeft de hele dag geslapen.
cDe zieke schijnt de hele dag geslapen te hebben.
dDe zieke heeft de hele dag schijnen te slapen.uitgesloten
29aHij is met vakantie.
bHij is met vakantie geweest.
cHij kan wel met vakantie geweest zijn.
dHij is/heeft wel met vakantie kunnen zijn.uitgesloten
Voor een irrealiszin zoals Hij had met vakantie kunnen zijn , die in tegenstelling tot 29d wel mogelijk is, zie men [18.5.4.4/i2b].
5
Als een deel van het gezegde, al dan niet vergezeld van een voorwerp of een bepaling, helemaal vooraan in een zin geplaatst wordt (zie [21.3.3.3] en [21.3.6.3]), komt in de voltooide tijden geen vervangende infinitief maar een normaal voltooid deelwoord voor. Vergelijk met de - hier herhaalde - zinnen 6c (30) en 8c (32) 31) en 33:
30De kinderen hebben op school leren zwemmen.= 6c
31Zwemmen hebben de kinderen op school geleerd.
32Zijn broer heeft altijd al in Spanje willen gaan wonen.= 8c
33In Spanje gaan wonen heeft zijn broer altijd al gewild.
De (d) -zinnen vormen slechts een schijnbare uitzondering op de regel voor het gebruik van de vervangende infinitief omdat er in deze constructies geen sprake is van groepsvorming. Een vergelijkbaar geval doet zich voor bij het omschrijvende doen (zie [18.5.4.10/iv]), bijv.:
34Hard werken heeft hij nog nooit gedaan!
Opmerking
Verdieping
Opmerking
De infinitief op de eerste zinsplaats kan als een gesubstantiveerd element beschouwd worden. Op dezelfde wijze gebruikt kan hij ook elders in een zin staan. Vergelijk:
iRekenen hebben onze grootouders uit dít boekje geleerd.
ii(Het is een bekend boekje, ) waaruit vele generaties kinderen rekenen hebben geleerd.
Literatuur
    Interessante links
    ANS
    Taalportaal
    Taaladvies
    Versiegeschiedenis
    versie redacteur(en) datum opmerkingen
    2.1 januari 2019 Automatische conversie van ANS 2.0
    2.0 W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn 1997
    Interessante links