20.10.7 De bepaling van maat
Verder lezen
1a
De bepaling van maat
(of een zogenaamde
maatconstituent) geeft allereerst
antwoord op vragen als 'hoeveel?', 'hoe lang?', 'hoe zwaar?'. Deze
bepaling duidt dan op een of andere manier de maat of hoeveelheid van iets
aan: lengte, breedte, hoogte, diepte, oppervlakte, inhoud, gewicht, prijs,
temperatuur, leeftijd en dergelijke.
1b
Bij een aantal werkwoorden is een bepaling van maat verplicht aanwezig,
bijv. bij kosten, meten (onovergankelijk) en
wegen (onovergankelijk). Voorbeelden:
1Die tafel kost 30.000
frank.
2Het veld meet 100 bij 200
meter.
3Het schip meet 10.000
ton.
4Dat pakje weegt 200
gram.
Bij een aantal naamwoordelijke gezegdes met maatadjectieven (zoals
lang zijn, hoog zijn, oud zijn) is een bepaling van maat verplicht als die gezegdes
neutraal gebruikt worden, dat wil zeggen de betekenis hebben: 'de
lengte/hoogte/leeftijd van... hebben' en niet: 'een grote/hoge
lengte/hoogte/leeftijd hebben'. Vergelijk:
In de eerste zin is lang het tegenovergestelde van
kort. In de tweede zin is lang neutraal gebruikt
en kan de bepaling niet worden weggelaten. Andere voorbeelden:
6Dat gebouw is 90
meter hoog.
7Bobby was toen vijf
jaar oud.
8Dit pakje is 200
gram zwaar.
De adjectieven in deze naamwoordelijke gezegdes kunnen soms worden
weggelaten als duidelijk is wat er bedoeld wordt, bijv.:
9Die toren is 100
meter (hoog).
10Het water is 21
graden (warm).
Bij leeftijdsaanduidingen kan ook een gedeelte van de bepaling worden
weggelaten. Zo komen naast elkaar voor:
Zie ook 7.1.2.3.
Een bepaling van maat kan ook aanwezig zijn zonder dat het verplicht is,
bijv.:
12We hebben toen drie
kilometer gewandeld.
13Zij is bijna vier
jaar jonger dan ik.
2
De bepaling van maat kan tot uitdrukking gebracht worden door de volgende
taalelementen.
-
Naamwoordelijke constituenten met een substantivische kern;Voorbeelden:14Het heeft vannacht 15 graden gevroren.15De sloot is drie meter breed.16De aarde bestaat al 4 miljard jaar.17Ze hadden heel wat kilometers gelopen.
-
Naamwoordelijke constituenten met een voornaamwoord als kern;Voorbeelden:18Wat kost dat?19Honderd gulden? Nee, dat kost het niet.20Deze twee pakjes wegen hetzelfde.21Hij weegt heel wat.
-
Constituenten met de woorden veel, weinig (met hun comparatieven en superlatieven) of hoeveel als kern;Voorbeelden:22Ik weeg veel te veel.23Hoeveel kost dat?24Jij hebt minder gelopen dan ik.
-
Voorzetselconstituenten;Voorbeelden:25Die latten daar zijn tot twee meter lang.26Deze brief weegt onder de twintig gram.27Hij weegt over de honderd kilo.
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |