2.3.1 Inleiding
Verder lezen
Wat de vervoeging betreft vallen de Nederlandse werkwoorden uiteen in drie
groepen: de regelmatige werkwoorden, de onregelmatige werkwoorden-a en de onregelmatige
werkwoorden-b.
De vervoeging van de regelmatige werkwoorden is geheel te bepalen door
toepassing van algemene
regels
[2.3.2]. Voor de vervoeging van de onregelmatige
werkwoorden-a is behalve toepassing van de algemene regels ook
kennis van de 'hoofdtijden' noodzakelijk (bijv. schrijven -
schreef - geschreven; eten -
at - gegeten; lopen -
liep - gelopen)
[2.3.5]. De onregelmatige werkwoorden-b (
hebben,
kunnen,
mogen,
willen,
zijn (wezen)
en zullen)
vertonen in hun vervoeging zoveel onregelmatigheden dat een volledige
opgave van het vormenbestand het meest praktisch
is
[2.3.6].
In dit onderdeel worden enkel de vormelijke aspecten beschreven van de
categorieën die bij de vervoeging een rol spelen. Zie voor het gebruik van
de onderscheiden
categorieën
[2.4].
Opmerking
Verdieping
Opmerking
De regelmatige werkwoorden worden in andere grammatica's vaak 'zwakke
werkwoorden' genoemd; het grootste deel van de onregelmatige heet dan
'sterke werkwoorden', een klein gedeelte daarvan
'onregelmatig zwakke'.
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |