18.5.4.4.iii.a Kunnen
Verder lezen
1Hij kan
heel goed zwemmen.'het vermogen bezitten'
2Op zaterdagmiddag
kan hij nooit zwemmen, want dan
moet hij werken.'de gelegenheid hebben'
3Kan ik
opruimen, of zijn jullie nog niet klaar?'mogen'
4Ze laten alles maar staan, en
ik kan het opruimen.'moeten'
5Dat kun
je niet doen!'Dat is niet behoorlijk'
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |