1.8.1 Het beginsel van vormovereenkomst
Morfemen worden soms op één manier gespeld, ook al worden ze op meer dan een
manier uitgesproken. Dit wordt het Beginsel van vormovereenkomst genoemd.
Dit beginsel wordt ook wel aangeduid als het principe van
gelijkvormigheid, zie ook de Leidraad voor de Nederlandse spelling.
Beginsel van vormovereenkomst
We spellen een woord of woorddeel zo veel mogelijk op
dezelfde wijze.
Volgens het Beginsel van vormovereenkomst spellen we bijvoorbeeld de klankreeks
hut
als hoed, vanwege de relatie met het
woord hoeden
hudən. Dat
leidt niet tot verwarring over de uitspraak van dit woord, omdat de
taalgebruiker uitsluitend stemloze plof- en wrijfklanken realiseert aan het
eind van een
syllabe. Het Beginsel van vormovereenkomst bepaalt ook dat we
(ik)
word spellen, met een
d, vanwege het verwante
worden, ook al spreken we
word uit als
wɔrt.
Het Beginsel van vormovereenkomst wordt niet toegepast bij de wrijfklanken
f, v
en s, z. Het
woord kaas
kas spellen
we met een s ondanks de
morfologische relatie met kazen
kazən, die
ons kaazuitgesloten zou
doen spellen op grond van het Beginsel van vormovereenkomst, en de spelvorm van
lief is niet lievuitgesloten, ondanks de
relatie met de verbogen vorm
lieve.
Een ander voorbeeld van toepassing van het Beginsel van vormovereenkomst is de
spelling van het morfeem act- in morfologisch verwante woorden zoals
actie ɑksi en acteur ɑktør. Met de t
correspondeert in het eerste woord een s, in het tweede woord een t.
Een specifiek geval van vormovereenkomst is de Regel van analogie:Zie ook
de Leidraad voor de Nederlandse
spelling.
Regel van analogie
Woorden die op overeenkomstige wijze zijn gevormd,
worden op overeenkomstige wijze geschreven. (Woordenlijst der
Nederlandse Taal, p. 19)
Deze regel bepaalt bijvoorbeeld dat we de 2e en de 3e persoon enkelvoud van
worden spellen als wordt, niet alleen met een d
vanwege de verwante vorm worden, maar ook met een finale
t, analoog aan een woordvorm als koopt. De fonetische
realisatie van het suffix -t is afwezig in de fonetische vorm wɔrt,
maar we spellen toch een t achter de stam word.
Dit principe wordt overruled bij de spelling van de 2e en 3e persoon enkelvoud
van werkwoorden waarvan de stam op een
t
eindigt, zoals eten: niet
eett, maar eet. Dit komt omdat er een grafotactische
regel is die het effect van de Regel van analogie ongedaan maakt:
binnen een lettergreep mogen er geen twee identieke medeklinkerletters
staan.
De Regel van analogie impliceert spelvormen als de verledentijdsvorm
overreedden naast de vorm
van de tegenwoordige tijd overreden,
twee vormen van het werkwoord
overreden met dezelfde
fonetische vorm
ovəredən.
De spelvorm van de werkwoordstam is
overreed. De verledentijdsvorm
overreedden is gevormd naar
analogie van andere verledentijdsvormen die eindigen op
-den zoals
vormden. Het prefix
over wordt altijd met een
r gespeld, ook al wordt die
r in
dat werkwoord doorgaans niet uitgesproken. Zo krijgen we de spelvorm
overreedden.
Het Beginsel van vormovereenkomst, inclusief de Regel van analogie, resulteert
ook in spellingen als breedte bretə, grootte ɣrotə, en
fietsster fitstər, naar analogie van woorden als dik-te en
werk-ster.
Ook bij de spelling van samenstellingen kan analogie een rol spelen. Zo spellen
we stationsstraat met ss, naar analogie van woorden als
stationsweg, ook al horen we maar één woordinterne s.
Het gebruik van het Beginsel van vormovereenkomst in combinatie met de Regel van
analogie in de spelling van werkwoordsvormen is voor veel taalgebruikers niet
gemakkelijk. Er worden veel fouten gemaakt. Dat komt omdat de toepassing van
deze regels een grammaticaal bewustzijn veronderstelt, dat niet bij iedere
taalgebruiker in voldoende mate aanwezig is. Vooral als met één klankvorm twee
spelvormen corresponderen, doet dit probleem zich voor, zoals bij de keuze
tussen belooft (persoonsvorm) en
beloofd (voltooid deelwoord)
voor de klankreeks
bəloft,
en de keuze tussen verbrandde
(verledentijdsvorm) en verbrande
(verbogen vorm van het voltooid deelwoord
verbrand) bij het werkwoord
verbranden. De taalgebruiker
heeft dan de neiging de meest frequente spelvorm te kiezen. Omdat bijvoorbeeld
wordt een hogere
gebruiksfrequentie heeft dan word,
komen spellingen als wordt bij een zin
met het onderwerp ik voor, vooral
als deze twee woorden in bijzinnen niet naast elkaar staan.
Verhaert & Sandra (2016).
Verder lezen
Onderliggende vormen en de spelling van werkwoordsvormen
De spelling van werkwoordsvormen
Zie ook de Leidraad voor de Nederlandse
spelling.
kan in veel gevallen worden opgevat als de spelling van
de onderliggende vorm van die werkwoordsvorm. Dit geldt
bijvoorbeeld voor de werkwoordsvorm
brandde: we spreken die uit als
brɑndə,
maar de onderliggende vorm bestaat uit de stam
brand
en de verledentijdssuffix
-de.
Het is deze onderliggende vorm,
brɑnd-də,
die wordt weergegeven in de spelling.Maar niet altijd wordt de onderliggende vorm weergegeven in de spelling, zoals
het geval is bij gespelde verledentijdsvormen als
verbaasde en
beloofde. De stam van deze
werkwoorden eindigt namelijk op een stemhebbende niet-velaire fricatief
(verbaz-
en belov).
Noch geven deze spellingen de fonetische vormen van deze woorden weer, namelijk
bəlovdə
en vərbazdə.
Hetzelfde geldt voor de fonetisch identieke (verbogen) vormen van de voltooide
deelwoorden beloof-d-e en
verbaas-d-e waar ook
f en
s gespeld worden (zie ook 1.4.5.1 De
allomorfie van het verledentijds- en voltooiddeelwoordsuffix).
Tabel 1. De spelling van verledentijdsvormen
onderliggende vorm | fonetische vorm | orthografische vorm |
tɔb-də | tɔbdə | tobde |
brɑnd-də | brɑndə | brandde |
zaɣ-də | zaɣdə | zaagde |
belov-də | bəlovdə | beloofde |
vərbaz-də | vərbazdə | verbaasde |
Het beginsel van vormovereenkomst betekent voor de spelling
van het Nederlands dat er wordt geabstraheerd van het effect van verplichte
fonologische
regels, waardoor bij sommige woorden een abstractere fonologische
vorm dan de fonemische wordt weergegeven in de spelling. Het belangrijkste
voorbeeld hiervan is dat wordt geabstraheerd van het effect van Finale
Verscherping bij de stemhebbende plofklanken
b en
d en
bij de stemhebbende wrijfklank
ɣ,
zoals de volgende werkwoordsvormen illustreren:
Tabel 2. Finale verscherping niet weergegeven bij onderliggende
b, d,
ɣ
gespelde enkelvoudsvorm | fonetische vorm | gespelde meervoudsvorm | fonetische vorm |
krab | krɑp | krabben | krɑbən |
aard | art | aarden | ardən |
zaag | zax | zagen | zaɣən |
Van de wisseling
tussen ven
f, en
die tussen z
en s wordt
echter in de spelling niet geabstraheerd:
Tabel 3. Finale verscherping wel weergegeven bij onderliggende
v,
z
gespelde enkelvoudsvorm | fonetische vorm | gespelde meervoudsvorm | fonetische vorm |
graaf | ɣraf | graven | ɣravən |
raas | ras | razen | razən |
In de spelling van verledentijdsvormen als
beloof-de en
verbaas-de zien we een
f en
s aan het eind van de
stam, terwijl in de uitspraak
v en
z
gehoord worden. Bij deze verledentijdvormen wordt dus noch de onderliggende,
noch de fonetische vorm gespeld. Dit verschilt met verledentijdsvormen als
tob-de,
brand-de, en
zaag-de waar de spelling als
eindklank van de stam een stemhebbende obstruent weergeeft, die zowel in de
onderliggende als in de fonetische vorm aanwezig is.
Het voorbeeld brandde laat zien dat
de spelling van werkwoordsvormen ook abstraheert van het effect van een andere
verplichte fonologische regel van het Nederlands, Degeminatie. Maar dat is niet te zien aan het eind van een woord, want
we schrijven bijvoorbeeld gebrand
met een enkele d aan het eind, vanwege
de regel van de grafotaxis die een reeks van identieke medeklinkerletters binnen een
lettergreep verbiedt.
Het suffix -d van het voltooid deelwoord wordt
gespeld in zijn onderliggende vorm
d,
zonder dat het effect van Finale verscherping is verdisconteerd, precies zoals
bij alveolaire plofklanken in het algemeen.Een
uitzondering vormt de spelling van het voltooid deelwoord
geweest van het werkwoord
wezen, dat fungeert als
het voltooid deelwoord van het werkwoord
zijn. Hier zouden we de
spelvorm geweesd verwachten. Deze
afwijking komt mogelijk door het feit dat dit voltooid deelwoord niet
gebruikt wordt in een verbogen vorm, als attributief adjectief, waarin een
d
hoorbaar zou zijn geweest.
Tabel 4. De spelling van voltooide deelwoorden
onderliggende vorm | fonetische vorm | orthografische vorm |
ɣə-tɔb-d | ɣətɔpt | getobd |
ɣə-brɑnd-d | ɣəbrɑnt | gebrand |
ɣə-zaɣ-d | ɣəzaxt | gezaagd |
bə-lov-d | bəloft | beloofd |
vər-baz-d | vərbast | verbaasd |
De regel van analogie heeft implicaties voor de spelling van
werkwoordsvormen. De 2e en 3e persoon enkelvoud van werkwoorden wordt gevormd
door een suffix -t toe te voegen aan de
werkwoordstam. Deze
t is niet
afzonderlijk hoorbaar als de werkwoordstam uitgaat op een
d of
t. Wel
wordt deze weergegeven in de spelling als de stam van het werkwoord uitgaat op
een d:
Tabel 5. De spelling van werkwoordsvormen 2e en 3e persoon enkelvoud
onderliggende vorm | fonetische vorm | orthografische vorm |
tɔb-t | tɔpt | tobt |
et-t | et | eet |
brɑnd-t | brɑnt | brandt |
rov-t | roft | rooft |
kiz-t | kist | kiest |
zaɣ-t | zaxt | zaagt |
De tweede t van
de onderliggende vorm
et-t
wordt niet weergegeven in de spelling
eet op grond van de grafotactische
regel dat een dubbele medeklinkerletter niet mag voorkomen binnen een
lettergreep. In de werkwoordsvorm
brandt kan de
-t van het suffix wel worden
weergegeven omdat dt geen
lettergeminaat is.
Het verschil in spelling tussen de verledentijdsvorm
verbrandde en het verbogen
voltooid-deelwoord verbrande die
fonetisch identiek zijn
(vərbrɑndə),
laat zien dat het beginsel van vormovereenkomst niet altijd kan worden vertaald
als ‘Spel de onderliggende vorm van een woord’. Immers, de onderliggende vorm
van het verbogen voltooid deelwoord is
vər-brɑnd-d-ə.
De reeks dd
wordt fonetisch een enkele
d,
en deze vereenvoudiging wordt hier in de spelling
verbrande
weergegeven, anders dan bij
de verledentijdsvorm verbrandde met de
onderliggende vorm
vər-brɑnd-də.
Het Beginsel van vormovereenkomst is hier zo toegepast dat de spelvorm van het
verbogen voltooid deelwoord verbrande
moet zijn vanwege de spelvorm verbrand
van het niet verbogen voltooid deelwoord.
De tragedie der werkwoordsvormen
Verdieping
De tragedie der werkwoordsvormen
De toepassing van het beginsel van vormovereenkomst en de regel van
analogie is voor veel taalgebruikers een bron van problemen bij de
spelling van werkwoordsvormen, met name de keuze tussen
d,
t of
dt aan het eind van een
werkwoordsvorm, en de keuze tussen
t of
tt en
d of
dd binnen een
werkwoordsvorm. Van der Velde (1956) sprak dan ook van de 'tragedie der
werkwoordsvormen'. Deze problematiek heeft geleid tot een grote
hoeveelheid literatuur over de didactiek van de werkwoordspelling, en
daarnaast tot discussie over de noodzaak of wenselijkheid van
vereenvoudiging van het spellingsysteem.
Zie Booij et al. (1979), Assink & Verhoeven (1985), Zuidema
(1988), Bennis et al. (1991).
Een overzicht van voorstellen voor de didactiek van de
werkwoordspelling wordt gegeven in Bakker-Peters et al. (2017).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Geert Booij | september 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |