5.8.1 Inleiding
Verder lezen
Betrekkelijke voornaamwoorden hebben behalve een verwijzende ook een
zinsverbindende functie. Ze kunnen zelfstandig en niet-zelfstandig zijn.
In de hieronder volgende voorbeelden kunnen we zin
1 en zin
2 - waarin het persoonlijk
voornaamwoord hij verwijst naar Jan in zin
1 - samenvoegen tot zin
3, waarin het zelfstandig
betrekkelijk voornaamwoord die gebruikt is:
1Jan wou graag een
boterham.
2Hij
(= Jan) had nog niet ontbeten.
3Jan, die nog
niet ontbeten had, wou graag een boterham.
Hetzelfde zien we in 4 en
5, die door middel van het
niet-zelfstandige betrekkelijk voornaamwoord welke
samengesmolten worden tot 6:
4De rede van de burgemeester zal
gepubliceerd worden.
5De/die rede werd zeer
toegejuicht.
6De rede van de burgemeester,
welke rede zeer werd toegejuicht, zal gepubliceerd
worden.
In 3 en
6 hebben de betrekkelijke
voornaamwoorden een antecedent en zijn ze dus binnentekstelijk verwijzend.
Van buitentekstelijke verwijzing is sprake bij een zogenaamd ingesloten
antecedent
[5.8.3.1].
De zinnen waarin de betrekkelijke woorden zinsdeel(stuk) zijn, heten betrekkelijke bijzinnen. Er
zijn beperkende en uitbreidende betrekkelijke bijzinnen(zie 14.5.3.8/iii, sectie 2).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |