21.7.2.2.1 Voorzetselconstituenten
Verder lezen
1
Vrijwel alle zinsdelen in de vorm van een voorzetselconstituent kunnen in
principe in drie posities in de eigenlijke zin staan, namelijk vóór de
eerste pool, in het middenstuk, of achter de tweede pool. In de volgende
voorbeelden zijn dat respectievelijk de (a)-, (b)- en (c)-zinnen:
Op het eerste gezicht lijkt er sprake te zijn van een min of meer vrije
plaatsing, maar met name plaatsing van een voorzetselconstituent op de
laatste zinsplaats kan niet altijd zonder meer als een variant van
plaatsing in het middenstuk beschouwd worden (zie verderop). Zoals
in
[21·7·1·2] in het algemeen al aangegeven is, kunnen er diverse
redenen zijn om een voorzetselconstituent achter de tweede pool te plaatsen.
2
Wanneer een voorzetselconstituent een relatief grote communicatieve of
informatieve waarde heeft, kan men hem volgens het links-rechts-principe zo
ver mogelijk rechts plaatsen. In een geval als het volgende betekent dat
achteropplaatsing. De bepaling van reden kan immers in het middenstuk niet
na de richtingsbepaling komen omdat deze als inherent zinsdeel fungeert. Er
kan een informatief verschil optreden tussen bijv.
3a en
3b:
In zin 3a is de kern van de
informatie bij neutrale accentuering gelegen in het feit dat de met
hij aangeduide persoon niet naar de Côte d'Azur of naar
Tunesië, maar naar Zwitserland moet. In
3b daarentegen staat de reden van
de reis informatief in het middelpunt: de hij -persoon moet
niet voor zaken of voor een vakantie, maar wegens zijn gezondheid naar het
buitenland. Een andere mogelijkheid om hetzelfde uit te drukken is dat men
het informatief belangrijke element meer naar links plaatst (de volgorde
van 3a), en het door een accent als
informatief belangrijk karakteriseert. We hebben dan echter met een zin te
maken die van de strikte links-rechts-ordening afwijkt.
Ook om de voorzetselconstituent een speciale nadruk te geven, bijvoorbeeld
bij contrast, kan men hem achter de tweede pool plaatsen (zie
4b). Met dezelfde accentuering is
ook plaatsing vóór de tweede pool mogelijk, zoals in
4a. Anders dan bij
3a en
3b is er in dit geval geen verschil
in informatieve waarde. Vergelijk:
3
Achteropplaatsing kan verder het tegenovergestelde effect hebben van wat in
2 beschreven wordt: de voorzetselconstituent kan als een
bijkomstigheid gepresenteerd worden. Het gaat vaak om plaats- of
tijdsaanduidingen. Een ander element, dat in het middenstuk staat, is
informatief van groter belang. Voorbeelden zijn:
5Er |schijnt| weer een
spectaculair ongeluk |gebeurd te zijn| op de
E17.
6Ze |zijn| drie keer naar
Groningen |gereden| van de week.
Op deze manier kan verder soms beter tot uitdrukking gebracht worden dat
het werkwoord in de tweede pool zelf informatief het belangrijkst is.
Vergelijk bijv.:
Zin 7a kan twee interpretaties
krijgen: met een accent op Parijs is de kern van de mededeling
'naar Parijs vliegen'. Ligt het accent op vliegen, dan is de
werking zelf de kern van de informatie, bijv. om een contrast aan te geven
met een andere manier van reizen, namelijk 'met de trein gaan'. Alleen in
dit tweede geval is de volgorde van
7b mogelijk.
Zie ook verderop, sub 5.
4
Een voorzetselconstituent kan ook achteropgeplaatst worden om de afstand
tussen de beide polen van de zin kleiner te maken, anders gezegd om de
'tang' te verlichten. Als de afstand tussen de elementen van de zogenaamde
tangconstructie te groot wordt, kan de zin aan verstaanbaarheid en
elegantie verliezen. Vooral in de gesproken taal is men dan geneigd om de
tangconstructie te doorbreken door voorzetselconstituenten achter de tweede
pool (d.i. het tweede tangelement) te zetten. Zo zal men bijv. de voorkeur
geven aan 8b boven
8a:
Ook de uitgebreidheid van de voorzetselconstituent zelf kan het middenstuk
lang maken. In gesproken taal zal men daarom in plaats van
9a heel gemakkelijk
9b gebruiken:
5
Voorzetselconstituenten die als inherent verbonden zinsdeel dienst doen,
bijv. als deel van een uitdrukking, kunnen niet achter de tweede pool staan.
Ze komen verplicht vlak vóór die tweede pool (eventueel samen met een
voorzetselbijwoord);
zie
[21·5·2·1]. Een enkele keer kan zo'n voorzetselconstituent wel op de
laatste zinsplaats komen, maar dan verliest hij zijn idiomatische betekenis
en is de combinatie van het werkwoord en de erop volgende
voorzetselconstituent hooguit letterlijk te interpreteren. Vergelijk bijv.:
Een noodzakelijke plaatsbepaling bij zijn ('zich bevinden') is
uitgesloten van de laatste zinsplaats:
Voor voorzetselconstituenten met tot als bepaling van
gesteldheid zie men sub ii.
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |