21.3.4.1 Inleiding
Verder lezen
De eerste zinsplaats kan bezet worden door elementen die gewoonlijk een
vaste plaats in het middenstuk innemen, te weten die vlak vóór de tweede
pool. Het gaat om inherent verbonden zinsdelen zoals het naamwoordelijk
deel van een gezegde of een noodzakelijke plaatsbepaling of om een
voorzetselbijwoord als eerste deel van een scheidbaar werkwoord
(zie
[21·5]). Een voorbeeld met een vooropgeplaatst naamwoordelijk deel
is 1b. Vergelijk:
Net als dat bij vooropplaatsing van werkwoordelijke elementen het geval is,
kan een inherent element vooropgeplaatst worden om een ander zinsdeel, dat
verder naar achteren in de zin staat, informatief meer prominentie te geven.
Ten aanzien van het zojuist gegeven voorbeeld kan men stellen dat in zin
1a naargelang van de accentuering
zowel verlegen - dit in overeenstemming met de
links-rechts-ordening - als altijd al als informatief
belangrijkste element voorgesteld kan worden, terwijl in
1b bij neutrale accentuering (met
een accent op verlegen en op de bepaling;
vergelijk
[21·3·3·1]
en
[21·3·3·3]) niet het naamwoordelijk deel maar de bijwoordelijke
bepaling altijd al als informatieve kern van de mededeling
fungeert.
Een tweede mogelijkheid is ook hier weer om door vooropplaatsing dat
element juist als informatief belangrijk voor te stellen. Voorbeelden van
de beide mogelijkheden worden in de volgende subparagrafen gegeven.
Vooraf valt wel op te merken dat de genoemde elementen niet steeds even
gemakkelijk voorop kunnen komen. Vooropplaatsing is bovendien altijd
opvallend. Over het algemeen gaat vooropplaatsing van inherente elementen
gemakkelijker als de zin een tegenstelling bevat - bijv. tot uitdrukking
komend door het voorkomen in de zin van niet of
wel - met wat aan de zin voorafgaat.
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |