1.1.1.1 Classificatie van klinkers
Het Nederlands heeft 16 klinkers of vocalen die
woordonderscheidend zijn en dus in de foneeminventaris opgenomen worden. Daarvan
zijn er 13 eenklanken of monoftongen, en 3 tweeklanken of
diftongen. Alle klinkers worden geproduceerd met
trilling van de stembanden, d.w.z. ze zijn stemhebbend en
kunnen gekarakteriseerd worden als [+stem]. Een ander kenmerk waarvoor alle
klinkers dezelfde waarde hebben, heeft te maken met de manier van articulatie:
ze zijn allemaal approximant. Dit betekent dat ze
gearticuleerd worden met zodanig veel ruimte tussen de articulatoren dat de
lucht vanuit de longen zonder enige hoorbare wrijving kan ontsnappen. Ze krijgen
daarom het kenmerk [+approximant]. Verder worden alle klinkers gekarakteriseerd
als [-consonant].
De klinkers kunnen geclassificeerd worden als in Tabel 1:
Tabel 1. De klinkers van het Nederlands
Ongespannen klinkers | ɪ, ε, ʏ, ɔ, ɑ |
Gespannen klinkers | i, y, u, e, ø, o, a |
Sjwa | ə |
Tweeklanken | εi, œy, ɔu |
Voor de classificatie van de Nederlandse klinkers zijn de volgende eigenschappen
distinctief: gespannenheid, klinkerhoogte, plaats van
articulatie (voor of achter in de mond), en lipronding. Het Nederlands heeft 6 ongespannen klinkers, inclusief
de sjwa, en 7 gespannen. Behalve de 3 echte tweeklanken, heeft het Nederlands
nog een aantal semi-diftongen (combinaties van gespannen
klinkers met een j- of w-achtige klank, zoals
oj in
ooi en
ew in
eeuw) en een aantal marginale
klinkers (ofwel leenvocalen, klinkers die enkel
in leenwoorden voorkomen), zoals de
u: van
rouge.
De distinctieve eigenschappen met betrekking tot
klinkerhoogte en plaats van
articulatie kunnen afgelezen worden uit zogenaamde klinkerdiagrammen. Ze corresponderen met de eerste twee
formanten: versterkte frequenties op basis waarvan we
de verschillen tussen klinkers kunnen horen.
Verder lezen
Gespannenheid
Men onderscheidt gespannen van ongespannen klinkers. In de Nederlandse
foneeminventaris zijn niet-hoge [+gespannen] klinkers lang en [–gespannen]
klinkers zijn kort, alsmede de hoge klinkers. De term
gespannen suggereert dat gespannen klinkers
geproduceerd worden met meer inspanning van de spieren van de mond-keelholte,
maar er is nooit een duidelijk fonetisch correlaat gevonden.
Zie Botma, Sebregts & Smakman (2012: 275), Botma & Van Oostendorp
(2012: 137), Rietveld & Van Heuven (2016: 72).
De ongespannen klinkers van het Nederlands zijn
ɪ, ε, ɔ, ʏ, ɑ,
ə. De gespannen klinkers zijn
i, y, u, e, ø, o,
a. De woordonderscheidende eigenschap
van gespannenheid voor Nederlandse klinkers blijkt uit minimale woordparen als
zit ~
ziet
,
lek ~
leek
, en
zon ~
zoon
.Gespannenheid is geen eigenschap die een-op-een correleert met de duur van een
klinker. De gemiddelde duur (in een rustige voorleesstijl) van de ongespannen
klinkers en van de gespannen klinkers i, y,
u is ongeveer 100 msec, terwijl de
andere gespannen klinkers een gemiddelde duur van 200 msec hebben.
Zie Nooteboom (1972: 45-47); Van der Harst (2011:323-324).
Enkel voor
r gedragen
i, y,
u zich qua duur als de andere gespannen
klinkers. (Zie ook 1.1.4.3 Klinkerverandering voor /r/ en 1.2.1.2 Het
rijm). Er valt met andere woorden een driedeling te maken tussen
korte (ongespannen), half-lange (gespannen) en lange (gespannen) klinkers.Lengte vs. gespannenheid
Verdieping
Lengte vs. gespannenheid
Fonologische benaderingen van het Nederlandse klinkersysteem blijven
over het algemeen vaag over de fonetische correlaten van het
fonologische contrast tussen gespannen en ongespannen klinkers.
Botma et al. (2012) betogen dat gespannenheid beschreven kan worden
aan de hand van de mate waarin een klinker zich perifeer dan wel
centraal bevindt in het klinkerdiagram (ook wel klinkerdriehoek
genoemd). Ongespannen klinkers zijn minder perifeer, d.w.z. ze zijn
meer gecentraliseerd, dan gespannen klinkers.
Botma et al. (2012: 277); zie ook Lindau (1979), Harris &
Lindsey (1995).
Er wordt aangenomen dat het spraakkanaal bij de realisatie
van ongespannen klinkers de ‘neutrale positie’ dichter benadert dan
bij gespannen klinkers, waarbij meer afgeweken wordt van die positie.
Botma et al. (2012: 278) betogen dat de neutrale positie van
het spraakkanaal niet overeenkomt met de positie voor de
realisatie van de sjwa; de sjwa situeert zich wat hoger in
de klinkerdriehoek dan de neutrale positie.
Andere theorieën brengen het contrast gespannen vs. ongespannen in
verband met de positie van de tongwortel: die zou zich meer naar
voren bewegen bij de realisatie van gespannen klinkers, wat
uitgedrukt wordt als
ATR
(Advanced Tongue
Root),
Zie Smith et al. (1989).
en meer naar achteren bij de realisatie van ongespannen
klinkers, nl.
RTR
(Retracted Tongue
Root).
Van Oostendorp (2000).
Hoogte
De hoogte van klinkers wordt bepaald door de relatieve
hoogte van de tong in de mondholte, d.w.z. de nabijheid van de tong tot het
monddak (hetzij het harde gehemelte of palatum, hetzij het
zachte gehemelte of velum). Voor het Nederlands worden er
vier niveaus van klinkerhoogte onderscheiden: gesloten (ook wel hoog), half
gesloten (ook hoog-midden), half open (ook laag-midden) en open (ook laag)
(zoals ook af te lezen in de klinkerdiagrammen voor het Nederlands).
Gesloten klinkers van het Nederlands zijn
i, y,
u; deze klinkers worden geproduceerd met
een deel van de tong hoog geheven naar het gehemelte. Half
gesloten zijn de klinkers ɪ, ʏ,
e, ø, o. Half
open zijn ε,
ɔ en de beginklanken van de diftongen
εi, œy,
ɔu. Open klinkers van
het Nederlands zijn ɑ,
a; deze worden gerealiseerd met de tong
ver verwijderd van het gehemelte (bijvoorbeeld door de kaak te openen).
Verhoeven & Van Bael (2002: 19) onderscheiden op fonetisch gebied
vijf niveaus van klinkerhoogte voor het Belgisch-Nederlands, want de
a
wordt in die variëteit van het Nederlands opener gerealiseerd dan de
ɑ
(zie ook hier). Van der Harst (2011: 158) vindt echter
nauwelijks verschillen tussen Nederland en Vlaanderen: hij stelt vast
dat ook in het Nederlands-Nederlands de
a
(veel) opener wordt gerealiseerd dan de
ɑ.
Plaats van articulatie
De plaats van articulatie van klinkers wordt bepaald door waar in het
spraakkanaal er de sterkste vernauwing is van de tong ten opzichte van het
monddak: afhankelijk van de klinker zal de voor- of achterkant van de tong het
hoogst geheven zijn. Voorklinkers van het Nederlands zijn
i, ɪ, e, ε, y, ø,
ʏ en de tweeklanken
εi en
œy;
Zowel het eerste als tweede element van deze tweeklanken zijn
voorklinkers. De
œy
wordt in het Nederlands-Nederlands wel iets meer naar achteren
gerealiseerd dan in het Belgisch-Nederlands, en bij die laatste
variëteit vertoont de
œy
ook een sterkere verglijding naar voren (zie Van der Harst (2011:
173)
achterklinkers van het Nederlands zijn
u, o, ɔ, a,
ɑ en de diftong
ɔu
(zie Figuren 1 en 2).
In het Nederlands-Nederlands wordt de
ɔu
iets meer naar voren gerealiseerd dan in het Belgisch-Nederlands (zie
Van der Harst (2011: 173)
In de categorisering van klinkers op basis van klinkerhoogte en plaats van
articulatie, zoals hierboven beschreven, neemt de sjwa
een bijzondere plaats in, in die zin dat sjwa niet voor, niet achter, niet hoog
en niet laag is. Sjwa is de meest centrale klinker in het klinkerdiagram (ook wel klinkerdriehoek genoemd).
Lipronding
Bij de productie van geronde klinkers zijn de lippen bijna
gedurende de gehele articulatie gerond, terwijl ongeronde klinkers
worden gekenmerkt door een neutrale of (licht) gespreide lippenstand
gedurende de gehele articulatie. De geronde Nederlandse klinkers zijn
y, u, ø, o, ʏ, ɔ,
œy. De ongeronde klinkers zijn
i, e, a, ɪ, ε, ɑ, εi,
ə.
Booij (1995), Rietveld & Van Heuven (2016: 71).
Er is overigens sprekergebonden variatie in de mate van ronding van het
eerste element van
œy en van
ə.
Zie Collins en Mees (1984: 111-117).
Ronding van de tweeklank
ɔu?
Verdieping
Ronding van de tweeklank
ɔu?
Over de ronding van de tweeklank
ɔu
is er onduidelijkheid in de literatuur. Gussenhoven (2007: 340) betoogt
dat het eerste element van de tweeklank ongerond is in de noordelijke
variëteit en dat ronding pas optreedt bij de verglijding naar het tweede
deel van de tweeklank (dus
ɑu), terwijl in het Belgisch
Nederlands het eerste deel van de diftong al gerond is en er bijgevolg
gedurende de gehele articulatie ronding is (dus
ɔu). Van der Harst (2011) vindt
echter geen aanwijzingen dat dit enkel een kenmerk is van het Belgisch
Nederlands.
Een overzicht van de distinctieve kenmerken van klinkers
De woordonderscheidende eigenschappen van klanken kunnen
worden weergegeven als een bundel van binaire distinctieve
kenmerken. Zulke distinctieve kenmerken voor Nederlandse klinkers
worden weergegeven in Tabel 1.
Voor de tweeklanken worden de distinctieve eigenschappen van het eerste
en tweede element van de diftong weergegeven. Voor de tweeklank
ɔu
worden de waarden voor de eigenschap
rond
voor respectievelijk het Belgisch-Nederlands en het Nederlands
Nederlands apart weergegeven.
Tabel 2. De distinctieve kenmerken van Nederlandse klinkers
i | y | u | ɪ | e | ʏ | ø | o | ɔ | ε | ɑ | a | ə | εi | œy | ɔu | |
consonant | - | - | - | - | - | - | - | - | - | - | - | - | - | –/– | –/– | –/– |
gespannen | + | + | + | - | + | - | + | + | - | - | - | + | – | –/+ | –/+ | –/+ |
hoog | + | + | + | + | + | + | + | + | - | - | - | - | - | –/+ | –/+ | –/+ |
midden | - | - | - | + | + | + | + | + | + | + | - | - | - | +/– | +/– | +/– |
achter | - | - | + | - | - | - | - | + | + | - | + | + | - | –/– | –/– | +/+ |
rond | - | + | + | - | - | + | + | + | + | - | - | - | - | –/– | +/+ | +/+ –/+ |
Deze distinctieve kenmerken, en combinaties ervan, worden ook gebruikt om
natuurlijke klassen van klanken te karakteriseren. Zo kunnen klassen van klanken
worden aangeduid waarvoor een bepaalde fonologische regel geldt. De klinkers
i, y,
u kunnen bijvoorbeeld worden
gekarakteriseerd door middel van de binaire kenmerken [-consonant],
[+gespannen], [+hoog]. Het zijn deze drie klinkers die voor een
r in
dezelfde voet verlenging ondergaan, zoals in
bier,
buur en
boer.
Sommige distinctieve kenmerken zijn te voorspellen voor specifieke fonemen op
basis van de aanwezigheid van andere kenmerken. De regels die hierbij een rol
spelen, worden redundantieregels genoemd. Zo zijn de
middenvocalen die gespannen zijn (e, ø,
o) voorspelbaar [+hoog].
Zie Booij (1995: 17) voor een uitwerking van deze redundantieregels.
Literatuur
Lindau (1979), Collins en Mees (1984), Smith et al. (1989), Booij (1995), Harris
& Lindsey (1995), Van Oostendorp (2000), Verhoeven & Van Bael (2002),
Gussenhoven (2007), Van der Harst (2011), Botma, Sebregts & Smakman (2012),
Botma & Van Oostendorp (2012), Rietveld & Van Heuven (2016).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Kathy Rys | november 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |