1.1 De klanken van het Nederlands
Klanken zijn abstracties over de geluidsstromen die we horen. We spreken woorden
niet uit als een reeks afzonderlijke klanksegmenten, want de ene klank gaat
vloeiend over in de ander. Dat taalgebruikers deze abstracte klanksegmenten toch
kunnen herkennen in spraak blijkt bijvoorbeeld uit de mogelijkheid van
alfabetische spelling, waarbij voor ieder klanksegment een aparte letter wordt
gebruikt om die klank visueel weer te geven. De segmenteerbaarheid van de
geluidsstroom blijkt ook uit versprekingen en rijm. Bij versprekingen worden
klanksegmenten verwisseld. Een voorbeeld is de verspreking
het temmen van de stellen in
plaats van het tellen van de stemmen.
Een verspreking van mw. M. van Toorenburg als voorzitter van de Tweede
Kamer op 16 januari 2019.
Hier wordt de klank
m van
stemmen verwisseld met de
l van
tellen. Bij rijm, zoals vaak
gebruikt in poëzie, moeten we ook klanksegmenten onderscheiden. Dat de woorden
pak, bak en
strak op elkaar rijmen komt
doordat ze vanaf de klinker identiek zijn.Een eerste onderdeel van de fonologie van een taal is een opsomming van de
woordonderscheidende klanken. In het Nederlands zijn
bijvoorbeeld de
b en de
p
woordonderscheidende klanken. Ze maken dat we de woorden
pak en
bak van elkaar kunnen
onderscheiden. Deze twee medeklinkers worden daarom fonemen
van het Nederlands genoemd.
De eigenschappen van fonemen spelen een centrale rol in het
onderscheiden van woorden. In het Nederlands worden de woorden
bak en
pak van elkaar onderscheiden
doordat de beginklanken van die woorden op een bepaalde manier van elkaar
verschillen. De
b wordt
namelijk stemhebbend uitgesproken, dat wil zeggen, met trilling van de
stembanden, terwijl bij de
p de
stembanden niet trillen. Voor alle andere klankeigenschappen zijn de
b en
de p identiek.
We noemen bak en
pak een minimaal
paar: twee woorden die maar in één foneem van elkaar verschillen.
De eigenschappen stemhebbendheid en
stemloosheid zijn dus in het Nederlands distinctieve
kenmerken.
Als distinctief kenmerk is stemhebbendheid of stemloosheid een
alles-of-nietskenmerk: de
b is
stemhebbend ([+stem]), maar de
p
stemloos ([-stem]). Hoe dat verschil in stemhebbendheid precies wordt gerealiseerd
in de uitspraak, bijvoorbeeld door verschillen in timing, is een
kwestie voor de fonetiek. We maken dus een onderscheid
tussen fonologie en fonetiek: fonologie gaat over de rol
van klanken in het taalsysteem, en fonetiek gaat over de manier waarop klanken
worden geproduceerd (articulatorische fonetiek) en
waargenomen (auditieve fonetiek), en wat de fysische
eigenschappen van spraakklanken zijn (akoestische fonetiek).
Zie Rietveld & Van Heuven (2016) voor een inleiding in de fonetiek
van het Nederlands.
Het geheel van woordonderscheidende klanken van een taal noemen we de
foneeminventaris. Er zijn ook klankverschillen die niet
woordonderscheidend zijn. Zo worden in het Nederlands de klinkers
i, y,
u voor een
r
(zoals in bier,
buur en
boer) langer uitgesproken
dan in andere omgevingen.
En in het Nederlands-Nederlands klinkt het laatste deel voor een /r/ meer
als een
ə.
De i
in bier
bi:r klinkt
bijvoorbeeld langer dan de
i in
biet
bit. Deze
variatie
in klinkerlengte wordt in het Nederlands niet woordonderscheidend
gebruikt. Het foneem
i heeft
dus twee fonetische realisaties:
i en
i:.
We noemen deze fonetische realisaties allofonen van het
foneem i.Het woordonderscheidend vermogen van een klankkenmerk kan in bepaalde posities
worden geneutraliseerd. Het onderscheid in stemhebbendheid tussen
p en
b
bijvoorbeeld is geneutraliseerd aan het eind van een lettergreep, waar alleen de
stemloze variant kan optreden. De woorden
top en
tob hebben beide de
fonetische vorm
tɔp. Dit
type neutralisatie, namelijk finale
verscherping, treedt op bij alle plofklanken en
wrijfklanken van het Nederlands.
Een klankcontrast kan ook in bepaalde posities maar beperkt gebruikt worden, en
heeft dan, zo zeggen fonologen, een geringe functionele
belasting. Het contrast stemloos-stemhebbend tussen
f en
v en
tussen s en
z
wordt bijvoorbeeld maar heel weinig gebruikt aan het begin van een woord.
Woordparen waar dat contrast wel een rol speelt zijn
vee-fee,
vier-fier,
vazen-fase,
zier-sier
en
zus-sus.
Van de Velde et al. (1996).
Veel sprekers van het Standaardnederlands maken geen onderscheid
tussenf
en v of tussen
s en
z aan
het begin van een woord en gebruiken altijd de stemloze variant
(f,
s). Deze verstemlozing aan het woordbegin kent
een aanzienlijke geografische variatie: naarmate men afdaalt naar het zuiden van het
Nederlandse taalgebied is het contrast stemhebbend-stemloos beter bewaard.
Zie Van Heuven & Van de Velde (2010: 7).
Verder lezen
In de volgende paragrafen worden de klanken van het Standaardnederlands, hun
fonetische eigenschappen en distinctieve kenmerken, en de geografische en
allofonische variatie in de uitspraak ervan besproken.
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Kathy Rys | november 2020 | Een tussentijdse versie van dit hoofdstukdeel werd van commentaar voorzien door Geert Booij, Bert Botma, Frans Hinskens, Anne-France Pinget, en Hans van de Velde. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van dit hoofdstukdeel berust bij de redacteur(en). |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |