28.2.1 Inleiding
Verder lezen
 1
  
   In overeenstemming met de verschillende aspecten waarop modaliteit
   betrekking heeft, onderscheiden we verschillende soorten modaliteit.
   Modaliteiten van de eerste soort (i in
   schema 28.1) noemen we
   gevoelsmodaliteiten 
   (zie
   [28.2.2]). Deze worden ook wel eens als subjectieve of
   psychologische modaliteiten aangeduid. Ze geven de relatie weer tussen de
   houding van de spreker en de inhoud van de zin of een gedeelte daarvan. Een
   voorbeeld (waarin het element dat de modaliteit tot uitdrukking brengt
   cursief staat):
   
1Hij is helaas
   overleden.
Modaliteiten van de tweede soort (ii in
   schema 28.1) noemen we
   verstandsmodaliteiten 
   (zie
   [28.2.3]). Deze worden ook wel als objectieve of logische
   modaliteiten aangeduid. Ze geven weer hoe de inhoud van de zin of een
   gedeelte daarvan ten opzichte van de werkelijkheid gepresenteerd wordt.
   Anders gezegd: ze kwalificeren het realiteitsgehalte van de zinsinhoud.
   Voorbeeld:
   
2Misschien komt
   alles weer goed.
Zin 2 drukt uit dat, voorzover de
   informatie van de spreker over de situatie reikt, alles weer goed kan komen,
   maar ook niet. De spreker drukt met het gebruik van het modale element
   misschien de onzekerheid van het beweerde alles komt
   weer goed uit.
  
 2
  
   De verstandsmodaliteiten kunnen we afhankelijk van de wijze waarop het
   beweerde zich tot de werkelijkheid verhoudt nog verder onderverdelen. We
   onderscheiden hier de volgende ondersoorten:
   - 
    niet-werkelijkheid (irrealis): De spreker geeft aan dat het beweerde niet in overeenstemming met de werkelijkheid is (zie [28.2.3.1]). Een voorbeeld is:3Was ik maar rijk, dan wist ik het wel.
 - 
    (on)zekerheid: De spreker geeft aan dat het onzeker is of het beweerde in overeenstemming is met de werkelijkheid (voorbeeld 4), of hij markeert juist expliciet dat het beweerde zeker in overeenstemming is met de werkelijkheid (voorbeeld 5); (zie [28.2.3.2]). Voorbeelden:4Het is waarschijnlijk een mislukking.5Jan móet op zijn kamer zijn.
 
De verschillende soorten modaliteit worden in schema 28.2 samengevat.
     schema 28.2: Overzicht van de onderscheiden soorten modaliteit.
    | soorten modaliteit | ||
| i | ii | |
| Gevoelsmodaliteiten (verhouding tussen spreker en mededeling) | Verstandsmodaliteiten (verhouding tussen beschrijving en werkelijkheid) | |
| a | b | |
| niet-werkelijkheid | werkelijkheid zeker onzeker | 
3
  
   De gevoelsmodaliteiten en de verstandsmodaliteiten zijn niet altijd
   duidelijk van elkaar af  te grenzen. In veel gevallen (zie voorbeeld
   6 en
   7) wordt er met het gebruik van
   modale elementen namelijk zowel iets gezegd over de houding van de spreker
   ten opzichte van de inhoud van de zin als over de wijze waarop deze inhoud
   gepresenteerd wordt ten opzichte van de werkelijkheid. Voorbeelden:
   
6Was het maar
    mooi weer!
7Jan
   vertrekt naar ik hoop.
In 6 geeft de spreker door de
   manier waarop de mededeling gepresenteerd wordt - namelijk met behulp van
   de imperfectumvorm was en door gebruikmaking van een
   uitroepende zin - te kennen dat het op het spreekmoment geen mooi weer
   is. Tegelijk geeft hij met het uitspreken van
   6 uiting aan een bepaald gevoel
   (teleurstelling, verlangen, enz.) zodat er in
   6 ook sprake is van een
   gevoelsmodaliteit.
 In 7 geeft het modale element
   naar ik hoop het gevoel weer dat de spreker ten aanzien
   van de situatie heeft. Hij acht Jans vertrek wenselijk. Tevens zegt de
   spreker met het gebruik van naar ik hoop iets over de
   wijze waarop de beschrijving zich tot de realiteit verhoudt. Hij geeft er
   immers mee aan dat Jans vertrek onzeker is.
  
 4
  
   Behalve dat met het gebruik van één modaal element meerdere soorten
   modaliteit uitgedrukt kunnen worden, is het ook mogelijk met meerdere
   modale elementen dezelfde modaliteit uit te drukken (het ene modale element
   versterkt de werking van het andere), zoals in de voorbeelden
   8 en
   9, of met meerdere modale elementen
   een combinatie van verschillende modaliteiten weer te geven, zoals in
   10 en
   11. Voorbeelden:
   
8Ach,
   was ik maar thuis gebleven!
9Poeh, hij
   mag dan rijk zijn, slim is hij
    niet.
10Enfin, hij is
   helaas gestorven.
11En, ze
   zou komen.
In 8 geeft de spreker door het
   gebruik van was en de uitroepende zin aan dat het om een
   niet-werkelijkheid gaat (de spreker is niet thuisgebleven), maar dat het
   zeer wenselijk was geweest als deze niet-werkelijkheid realiteit was
   geweest. Dit wenskarakter wordt onderstreept door het gebruik van het
   tussenwerpsel ach, dat nog eens extra de spijt weergeeft over
   het feit dat de spreker niet is thuisgebleven. In
   9 zien we dat de combinatie van het
   tussenwerpsel poeh en het hulpwerkwoord mogen een
   versterkende werking heeft ten aanzien van de minachting die de spreker tot
   uitdrukking brengt.
 In 10 en
 11 worden er verschillende
   modaliteiten weergegeven. Het gebruik van het tussenwerpsel
 enfin in 10 drukt een
   zekere gelatenheid uit ten opzichte van het feit dat meegedeeld is in
   hij is (helaas) gestorven. Helaas geeft aan
   dat de spreker het heengaan van de persoon in kwestie betreurt. Met het
   gebruik van de combinatie enfin en helaas geeft
   de spreker dus weer dat het spijtig is dat iets is zoals het is, maar dat
   het niet anders is. In 11 wordt met
   het gebruik van en een zekere mate van verontwaardiging,
   teleurstelling of verbazing uitgedrukt, terwijl het gebruik van
   zou verraadt dat het om een niet-werkelijkheid gaat: ze is
   niet gekomen en de spreker is daar enigszins verbaasd, teleurgesteld, enz.
   over.
  
 
Literatuur
Interessante links
ANS
Taaladvies
Dagenta
Taalportaal
Versiegeschiedenis
| versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen | 
| 2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
| 2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | 
				
						
					