12.4.2.2.3.2 Verkleinwoorden van substantieven
Verkleinwoorden, of diminutieven, van substantieven drukken vaak het begrip ‘klein’ uit, dat dan
betrekking heeft op een bepaalde dimensie van wat door het basissubstantief
wordt genoemd. Het verkleinwoord kan verwijzen naar een klein exemplaar van het
door het basiswoord genoemde (zoals
stoeltje,
tafeltje,
zadeltje), of expliciteert
de eigenschap van geringe omvang van wat het basiswoord noemt (zoals
appje,
minuutje,
smsje). Voorbeelden van deze
twee semantische typen worden gegeven in Tabel (1):
Bron: Bakema (1998: 87).
Tabel 1. Betekenissen van diminutieven
dimensie | diminuerend | expliciterend |
ruimte | gebouwtje | madeliefje |
tafeltje | peukje | |
tijd | poosje | minuutje |
reisje | ogenblikje | |
intensiteit | kusje | aaitje |
regenbuitje | briesje | |
leeftijd | olifantje | veulentje |
tijgertje | welpje |
Van stofnamen kan een verkleinwoord worden gevormd als een bepaalde kleine hoeveelheid aangeduid
wordt, bijv. een biertje ('een glas
bier'), een koffietje, of als een
stofnaam als voorwerpsnaam gebruikt wordt, bijv. een
chocolaatje, een
glaasje, een
houtje, een
krijtje.
Verkleinwoorden kunnen ook gevormd worden om een bepaalde evaluatie van het door het basiswoord genoemde uit te drukken, zoals in de volgende verkleinwoorden:
Bron: Bakema (1998: 93).
Verkleinwoorden worden soms liefkozend gebruikt, zoals
ventje,
vrouwtje en
zusje. Ze kunnen ook een
relativerende betekenis hebben, soms ironisch, soms eufemistisch, soms als
waardering bedoeld, bijv. in:
2Hij heeft een nieuw wagentje. (als bedoeld wordt: 'een dure auto')
Hoe is het met je stulpje? (als bedoeld wordt: 'grote villa')
Een mooi autootje heb je daar.
Dit geldt ook voor uitdrukkingen als een jaartje gezeten hebben, een drupje op hebben, een mooi duitje gekost hebben.
In vaste uitdrukkingen kunnen we soms alleen het verkleinwoord gebruiken, ook wanneer de niet-verkleinde pendant wel bestaat. Enkele voorbeelden:
3bioscoop: een bioscoopje
pikken
blad: bij iemand in een goed
blaadje staan
boon: een heilig boontje; zijn
eigen boontjes doppen
duim: iets op zijn duimpje
kennen
graan: een graantje
meepikken
hart: in het hartje van de
winter
kop: kopje onder
gaan
loop: een loopje met iemand
nemen
neus: het neusje van de
zalm
oog: een oogje in het zeil
houden
poot: pootje
baden
terras: een terrasje
pikken
Van substantieven afgeleid van een werkwoord door middel van het suffix -er kunnen verkleinwoorden worden afgeleid met een andere betekenis
dan die van handelend persoon. Ze benoemen vaak een gebeurtenis of een object,
met een evaluerende betekenis (waardering of afkeuring):
4gebeurtenis: lachertje,
slippertje,
voorwerp: afdankertje,
rokertje, zoethoudertje
Deze betekenis is niet aanwezig in het basiswoord, anders dan bij woorden op -er zoals giller en opknapper die respectievelijk een gebeurtenis en een voorwerp kunnen benoemen.
Verkleinwoorden worden ook gebruikt om een spel aan te duiden zoals:
Zie Bakema (1995).
5blindemannetje,
haasje over, krijgertje, rovertje, schooltje, soldaatje,
verstoppertje (spelen)
touwtje
(springen)
Een negatieve waardering kan worden uitgedrukt door verkleinwoorden als
universiteitje in
universiteitje spelen.
In woordgroepen als in (6) wordt door het gebruik van het verkleinwoord het sociale aspect van de
activiteit benadrukt. We vinden dit gezelligheidsaspect ook in reclame-uitingen
als Bitterballetje erbij, blokje kaas met een vlaggetje en
genieten.
6een drankje
doen
een koffietje
doen
een pintje
pakken
een terrasje
pikken
Verder lezen
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Geert Booij | juni 2022 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 12,../../data/archief/ans2/e-ans/12/body.html; |