9.1.1.1 Locatieve voorzetsels
Locatieve voorzetsels beschrijven een locatie die in veel gevallen als een punt
voorgesteld kan worden, waar je op kunt wijzen. Daarin onderscheiden ze zich van
directionele voorzetsels, die altijd het idee van een
pad oproepen.
Voorzetselconstituenten met een locatief voorzetsel kunnen dus dienen als een
bepaling van plaats, bijvoorbeeld om aan te geven waar
iets of iemand zich bevindt, zoals in (1a), of waar iets zich afspeelt, zoals in
(1b).
Voorzetselconstituenten met een locatief voorzetsel als kern kunnen ook fungeren
als richtingsbepaling, namelijk als ze de locatie aangeven
waar iemand of iets belandt:
In (2a) en (2b) zijn de voorzetselconstituenten op zich puur locatief: ze duiden
een plaats aan, die we ons als een punt kunnen voorstellen, namelijk een punt
ten opzichte van de stoel of de
tafel. Vanwege de rest van
de zin, inclusief het gebruik van de werkwoorden
sprong en
gooit, begrijpen we die
locaties steeds als het eindpunt van de beweging: aan het eind van de sprong in
(2a) is de kat op de stoel; aan het eind van de beweging die veroorzaakt wordt
door Gerrits 'gooien', is de kaart op de tafel.
Daarnaast kunnen locatieve voorzetsels ook gebruikt worden om een temporele
relatie uit te drukken, zoals in (3). Ook in die gevallen wijst het voorzetsel
een punt aan ten opzichte van het referentieobject. Het referentieobject is dan
geen ruimtelijk object, maar een periode. In (3a) bijvoorbeeld situeert
in de gebeurtenis
de knoop doorhakken op een
tijdstip ergens binnen de grenzen van de periode
januari.
De relaties die de locatieve voorzetsels in (4)-(6) beschrijven zijn noch
ruimtelijk, noch temporeel. In (4) vinden we ze in andere bepalingen dan die van
plaats, richting of tijd.
In (5) vinden we locatieve voorzetsels als kern van een
voorzetselvoorwerp: het gaat steeds om vaste
voorzetsels bij een werkwoord. In (5a) bijvoorbeeld vinden we
op als vast voorzetsel bij
het werkwoord wachten: het geeft aan dat er een relatie
bestaat tussen dat werkwoord en het complement de uitslag.
Locatieve voorzetsels komen ook veel voor in zinsdeelstukken, zoals nabepalingen
bij een zelfstandig naamwoord. In de nominale constituenten in (7),
bijvoorbeeld, beschrijft de voorzetselconstituent steeds de plaats van die- of
datgene waar de kern naar verwijst.
Hieronder volgen nog enkele voorbeelden van locatieve voorzetsels die
uitsluitend in formeel taalgebruik voorkomen:
Verder lezen
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Maaike Beliën | januari 2021 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 9,../../data/archief/ans2/e-ans/09/body.html; |