12.4.2.2.7.4 Het achtervoegsel -elaar (-aar)
Met name in regionaal taalgebruik komt het achtervoegsel, of suffix, -elaar
əlar
voor in woorden om (fruit)bomen en struiken aan te duiden.
De standaardtaal gebruikt daarvoor samenstellingen met
boom
of struik als
tweede lid. De woordklemtoon ligt bij de afleidingen op het
substantivische basiswoord. Voorbeelden van zulke vooral in
Belgisch-Nederlands gebruikte
de-woorden
zijn:
1druivelaar, kerselaar, notelaar,
perelaar, pruimelaar
in BN: ST
Deze vorm komt geregeld voor in
standaardtalige contexten in het Belgische
Nederlands en kan als deel van de standaardtaal
worden beschouwd.
Dergelijke woorden worden wel beschouwd als vormingen naar analogie van appelaar. In het hele Nederlandse taalgebied wordt hazelaar gebruikt.
De hoofklemtoon in zulke woorden ligt op het basiswoord, en de syllabe laar krijgt secundaire klemtoon, zoals in kérselààr.
Verder lezen
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Geert Booij | juni 2022 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 12,../../data/archief/ans2/e-ans/12/body.html; |