1.5.3 De fonologie van functiewoorden
Functiewoorden vertonen een eigen fonologisch gedrag, met name omdat ze vaak als
cliticum gebruikt worden. Daarnaast kunnen ze ook in combinatie met een ander
woord onderhevig zijn aan contractie. Zo kan
ik heb worden uitgesproken
als kɛp (zie
1.5.3.3).
Een cliticum (meervoud: clitica) is een functiewoord
dat een nauwe fonologische eenheid vormt met een gastwoord, en
daardoor onderhevig is aan fonologische processen die niet gelden voor een
combinatie van twee niet-functiewoorden. Het gebruik van clitica is typerend
voor verbonden spraak. Voorbeelden van clitica zijn de zwakke vorm van het
lidwoord het hɛt dat als ət kan worden uitgesproken, en de zwakke
vorm t van het persoonlijk voornaamwoord het hɛt (dat ook een zwakke
vorm ət heeft). We noemen deze vormen zwak, omdat ze gereduceerde vormen zijn
van de canonieke vorm met een volle klinker, en niet als een een-woord-zin
gebruikt kunnen worden. Voorbeelden van het gebruik van deze twee zwakke vormen
zijn de volgende zinnen waarvan de prosodische structuur globaal is
weergegeven:
In zin (1a) combineert het lidwoord met het voorafgaande werkwoord tot één
prosodisch woord (ω). Dit wordt aangeduid als prosodische
integratie. Dat is te zien aan de syllabeverdeling: de
t van
kocht vormt één syllabe met
het lidwoord
ət, en met
de grammaticale grens tussen de twee woorden correspondeert geen syllabegrens.
Het prosodisch woord vormt het domein van syllabeverdeling. Daarom moeten werkwoord en lidwoord in zin (1a)
gezien de syllabeverdeling koch.tet
wel één prosodisch woord vormen. In zin (1b) zien we hoe de medeklinker
t de
eerste klank is van het prosodisch woord 't
gaat. De cluster
tx
is geen gewone, canonieke aanzet voor een syllabe, en clitische vormen van
woorden kunnen dus in woordgroepen resulteren in afwijkende combinaties van
medeklinkers.
Verder lezen
Het fonologisch gedrag van clitica
De zinnen (1) laten zien dat de syntactische structuur en de prosodische
structuur van een taaluiting niet gelijkvormig hoeven te zijn. In zin (1a) vormt
het lidwoord het syntactisch een
eenheid met het volgende woord boek,
terwijl het prosodisch een eenheid vormt met het voorafgaande woord
kocht. In zin (1b) zien we
drie woorden in de syntactische structuur, maar slechts twee prosodische
woorden.
De term cliticum komt van het Griekse werkwoord
klinein dat 'leunen'
betekent: clitisch gebruikte woorden leunen fonologisch op een aangrenzend
woord. Als een cliticum een eenheid vormt met het voorafgaande woord, is het een
encliticum (zoals in zin 1a), en is er sprake van
enclisis. Als het cliticum een eenheid vormt met het
volgende woord, is het een procliticum, en is er sprake van
proclisis, zoals in zin (1b).
Fonologische regels die werken binnen prosodische woorden, kunnen ook werken
binnen woordcombinaties met een cliticum. Zo werken de regels van Prevocalische
Sjwadeletie, Glijklank-invoeging, en Sjwadeletie in deze omgeving, zoals de volgende voorbeelden
illustreren (de punt geeft een syllabegrens aan):
Zie Booij (1995, 1996a), Ernestus (2000: 130)
2(Ik) merkte
het
2(mɛrk.tət)###ω###
(Ik) doe
het
(du.wət)###ω###
later het
(werk)
(la.trət)###ω###
beter een
(fiets)
(be.trən)###ω###
De syllabeverdeling in woordcombinaties met een cliticum kan ook de toepassing
van fonologische regels blokkeren. Een voorbeeld: de regel van /n/-deletie
verwijdert de
slot-n van
prosodische woorden (paragraaf 1.6.2.7). Maar in de prosodische structuur
van zin (3) is de
slot-n van
kochten een aanzet, door de
prosodische integratie van het cliticum
ət in
het prosodisch woord kochten:
3Zij kochten het
boek
3(zɛi)###ω### (kɔxtənət)###ω###
(buk)###ω###
De slot-n van
kochten kan hier niet worden
weggelaten, omdat deze niet aan het eind van een syllabe staat.
Omgekeerd kan een cliticum ook
n-invoeging
teweeg brengen. De zin Ik merkte het
kan op twee manieren worden uitgesproken, met Prevocalische
Sjwadeletie (2), of met invoeging van een
n
tussen de twee sjwa's. Men spreekt in dat laatste geval van een
eufonische
n:
4(ɪk)###ω###
(mɛrk.tə.nət)###ω###
Andere voorbeelden van /n/-invoeging voor een cliticum dat met een klinker begint
worden gegeven in (5):
Bron: Booij (1996a: 227). Zie ook Hinskens (2009: 324-326).
5ik zette-n-et
Ik.sɛ.tə.nət
wilde-n-et
wɪl.də.nət
wilde-n-ie
wɪl.də.ni
dat je-n-et
dɑt.jə.nət
Functiewoorden die met een
d
beginnen, zoals de,
die (aanwijzend
voornaamwoord), die (vorm van
hij), dit, dat, deze, dan, dus, daar,
d'r
(haar) vertonen ook een
specifiek fonologisch gedrag. Ze gedragen zich bijzonder in obstruentclusters,
waarin de
begin-d
van het functiewoord als
t
kan worden uitgesproken, zoals in was
dat
wɑstɑt,
naast de ook mogelijke uitspraak
wɑzdɑt
(zie paragraaf
1.5.3.2). Deze verstemlozing van de
d doet
zich minder vaak voor in gewone samenstellingen en woordcombinaties, maar is
daar niet uitgesloten.
Zwakke en sterke vormen van functiewoorden
De zwakke, clitische vormen van functiewoorden kunnen niet van de sterke vormen
worden afgeleid door middel van regels zoals de regel van Klinkerreductie, die alleen werkt op meerlettergrepige woorden; de
relatie tussen de sterke en zwakke vormen moet daarom worden opgevat als
suppletie. Bij clitica kunnen ook diftongen reduceren
tot een sjwa (mij >
me, jij > je, zij > ze, zijn >
z’n), kan klinkerreductie ook in eenlettergrepige
woorden plaats vinden (mij >
me), en in syllaben die met
een klinker of
h beginnen
treedt ook klinkerreductie op (ik > ək, hem >
əm).
Zie Kloots (2008: 55).
Voor het Nederlands kunnen we qua fonologisch gedrag drie soorten functiewoorden
onderscheiden. In de eerste plaats zijn er zwakke vormen van functiewoorden
zoals de persoonlijke voornaamwoorden
me,
je en
ze, en de bezittelijke
voornaamwoorden m'n,
je en
z'n, die met een medeklinker
beginnen en een sjwa als klinker hebben. Voor deze woorden geldt dat ze niet
onderhevig zijn aan speciale fonologische processen in combinatie met een ander
woord. Wel hebben ze de eigenschap dat ze niet beklemtoond kunnen worden in een
zin: bij beklemtoning moeten we de corresponderende sterke vormen
mij,
jij,
zij,
mijn,
jouw,
zijn gebruiken.
Een uitzondering is de uitdrukking Dit is jé van
het, waar
je wel beklemtoond
kan worden.
Deze zwakke vormen kunnen niet op zich een prosodisch woord vormen omdat
ze geen volle klinker hebben. Ze hebben verder speciale syntactische
eigenschappen. In de zin Dat doe je toch
niet!, opgevat als een algemene vermaning, kun je
bijvoorbeeld je niet door
jij vervangen, omdat deze
zin een generieke betekenis heeft. Bij reflexieve werkwoorden als
zich vergissen gebruik je
ook zwakke vormen, zoals in de volgende zin
6Vergis {je / *jou}
niet!
Om die reden worden zulke zwakke vormen als clitica aangeduid, ook al vertonen ze
geen speciaal fonologisch gedrag.
Zie Berendsen (1986).
Een tweede categorie functiewoorden zijn functiewoorden die in hun zwakke vorm
met een klinker beginnen. Het lidwoord
een heeft alleen een vorm met
een sjwa. Enkele ervan hebben ook een langere vorm met een
d aan
het begin. Het gaat om de volgende woorden, waarvan
ik en
het ook met alleen een
medeklinker kunnen worden gerealiseerd:
Tabel 1. Functiewoorden die met een klinker beginnen
canonieke vorm | clitische vorm | |
Persoonlijk voornaamwoord | ||
ik | ɪk | ək, k |
hij | hɛi | i |
hem | hɛm | əm |
het | hɛt | ət, t |
Bezittelijk voornaamwoord | ||
haar | har | ər, dər |
Lidwoord | ||
het | hɛt | ət, t |
een | ən | |
Bijwoord | ||
er | ɛr | ər |
De clitica die met een klinker beginnen, kiezen indien mogelijk een gastwoord aan
de linkerzijde, om er één prosodisch woord mee te vormen. Enclisis heeft in dit
geval dus de voorkeur boven proclisis.
Zie Gussenhoven (1985), Booij (1996a).
Bij enclisis combineren lettergrepen vaak zo dat er een
trochee ontstaat, zoals de trochee
'kɔx.tət
in zin (1a). Uiteraard is enclisis niet mogelijk als een functiewoord aan het
begin van een zin staat, zoals in de zin Er staat een paard
in de gang. Een ander kenmerk van
klinker-initiële clitica is dat ze onderhevig zijn aan specifieke fonologische
processen. Zo kan de
t van
weet stemhebbend worden
gerealiseerd voor ik, zoals in
weet ik
wedɪk (zie
paragraaf
1.5.3.3).De zwakke vorm ie van het persoonlijk
voornaamwoord hij is bijzonder, want
deze is verplicht enclitisch. Vergelijk de volgende zinnen:
Zin (7b) is ongrammaticaal omdat het verplicht enclitische
ie hier geen gastwoord aan
de linkerkant kan vinden. De woordreeks
komt-ie vormt één prosodisch
woord, wat blijkt uit de syllabeverdeling:
kɔm.ti.
Ook de variant die is verplicht
enclitisch:
In zin (8b) kan die alleen worden opgevat als een aanwijzend voornaamwoord, niet
als een vorm van het persoonlijk voornaamwoord
hij.
De zwakke vormen
k en
t die
alleen uit een medeklinker bestaan, hebben voor hun uitspreekbaarheid een
gastwoord nodig waaraan ze zich kunnen hechten. Ze kunnen proclitisch gebruikt
worden, zoals in:
De zwakke vormen
k en
t
kunnen ook enclitisch gebruikt worden. Uit het volgende paar zinnen blijkt
opnieuw dat enclisis de voorkeur heeft boven proclisis.
Gussenhoven (1985).
Vergelijk de volgende zinnen:De syllabeverdeling in zin (10a) laat zien dat de
k zich
hecht aan een gastwoord aan de linkerzijde, ook al zou de
k de
aanzet van de volgende syllabe hebben kunnen vormen. Zo is het verschil tussen
zal'k eten en
zal keten hoorbaar.
Literatuur
Zonneveld (1983), Gussenhoven (1985), Berendsen (1986), Booij (1995, 1996a),
Ernestus (2000), Kloots (2008).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Geert Booij | oktober 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |