21.1.2.1 Het links-rechts-principe
Verder lezen
1
Bij de beschrijving van de woordvolgorde in de zin gaan we van de volgende
twee punten uit:
- wie een zin zegt of schrijft, wil een bepaalde hoeveelheid informatie aan zijn toehoorder(s) of lezer(s) meedelen;
- zinnen komen gewoonlijk niet geïsoleerd voor, maar maken deel uit van een gesproken of geschreven context en/of worden geuit in een bepaalde situatie.
Voorbeelden van aansluiting bij een voorafgaande zin (context) en bij een
buitentalige situatie zijn respectievelijk te vinden in
1 en
2:
1Gisteren ben ik naar Arnhem
geweest. Daar kwam ik Annemieke tegen. Ze had een viool gekocht. Die wou
ze aan Wilma geven.
2(In een museum zijn pas enkele
schilderijen gestolen. Tijdens een rondleiding zegt de gids terwijl hij een
bepaalde plaats aanwijst:) Hier hing tot voor kort dat beroemde schilderij van
Gauguin.
In 1 sluit de tweede zin aan bij de eerste, de
derde bij de tweede en de laatste bij die derde zin. Daarop wijst het gebruik
respectievelijk van de verwijzende woorden
daar,
ze en
die. In de in 2 geschetste situatie is het voor de toehoorders
volkomen duidelijk welke plaats de gids bedoelt omdat deze ernaar wijst.
De situatie wordt hier in ruime zin opgevat. Een zin kan immers ook, los
van een direct aanwijsbare situatie, geplaatst worden tegen een
gemeenschappelijk referentiekader van spreker en hoorder. In de volgende
zin, de beginzin van een nieuwsbericht bijvoorbeeld, is het, gegeven een
bepaalde staatsvorm op een bepaald tijdstip, voor een hoorder duidelijk wie
met de koning en de koningin bedoeld worden, ook al zijn
die in de context nog niet genoemd.
3De koning en de koningin hebben
vanmorgen de Gentse Floraliën bezocht.
Ook in 1 en
2 doet de spreker gedeeltelijk een
beroep op de achtergrondkennis van diegene tot wie hij zich richt. In
1 gaat de ik-figuur ervan uit dat
de hoorder Annemieke en Wilma kent en in
2 veronderstelt de gids dat de
aanwezigen weten dat er onder meer een beroemd schilderij van Gauguin
gestolen is.
2
De informatie die iemand in een zin wil meedelen is op een bepaalde manier
gestructureerd. We spreken hier van de
informatieve geleding van de zin.
De volgorde van de elementen in een zin hangt in hoge mate met de
informatieve geleding van die zin samen.
Hieronder zetten we in grote lijnen uiteen wat we onder informatieve
geleding, die zowel bij het opbouwen als bij het interpreteren (begrijpen)
van zinnen een grote rol speelt, verstaan.
In de meeste gevallen kan de hoeveelheid informatie die een zin bevat,
grofweg in tweeën verdeeld worden: enerzijds een hoeveelheid informatie die
door de spreker of de schrijver als relatief belangrijk voorgesteld wordt
en anderzijds een hoeveelheid informatie die als relatief minder belangrijk
(maar daarom nog niet per se als onbelangrijk) voorgesteld wordt. Hierbij
doen zich verschillende mogelijkheden voor.
Iets kan informatief belangrijk zijn omdat het een nieuw gegeven toevoegt
aan wat daarvoor al gezegd is. Het betreft hier zinnen in een context. In
1 deelt de spreker eerst mee dat
hij (op een bepaald tijdstip) naar Arnhem geweest is. In aansluiting daarop
zegt hij over die plaats dat hij er Annemieke ontmoet heeft, daarna dat
deze een viool gekocht heeft en ten slotte hierover weer dat Annemieke ze
aan Wilma wou geven. Het informatief belangrijkste gedeelte van de zin is
hier telkens iets wat nog niet eerder genoemd is, en staat dan tegenover
iets anders, dat aansluit bij de context en op die manier als relatief
minder belangrijk opgevat kan worden.
Wat de naamwoordelijke constituenten in de zin betreft dient opgemerkt te
worden dat 'nieuw' hier niet gelijk te stellen is met 'niet bekend' (in de
zin van nog niet identificeerbaar voor de hoorder;
vergelijk
[14·3·1]). In die betekenis zou in
1 alleen een viool
nieuw zijn. Dat element staat in de derde zin tegenover het 'oude'
(bekende), bovendien bij de context aansluitende, element ze.
Alleen in zo'n geval bestaat er dus een samenhang tussen de tegenstelling
minder belangrijk/belangrijk enerzijds en de tegenstellingen al genoemd/nog
niet genoemd en bekend/niet-bekend anderzijds. (Dit onderscheid wordt dan
bovendien formeel gekenmerkt door het gebruik van respectievelijk een
bepaalde en een onbepaalde constituent; zie onder
meer
[21·3·2·1/i]
en
[21·4·2].) Dat die samenhang niet altijd aanwezig is, blijkt onder
meer uit het feit dat reeds vermelde elementen in een volgende zin toch
weer informatief belangrijk kunnen zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval als
we de laatste zin van 1 vervangen
door 4:
4Die wou ze aan mij
geven.
In de gegeven context is er weliswaar al twee keer sprake geweest van de
ik-persoon waar het persoonlijk voornaamwoord mij naar
verwijst, maar dat neemt niet weg dat die persoon tot het informatief
belangrijkste gedeelte van de mededeling in
4 behoort.
Een bijzondere klasse wat de informatieve waarde betreft vormen de
zogenaamde
nieuwszinnen, dat
zijn zinnen die in hun totaliteit een feit of een gebeuren meedelen dat nog
niet aan de orde geweest is, waar nog helemaal niet over gesproken is.
Zulke zinnen komen typisch voor aan het begin (zij het niet steeds aan het
absolute begin) van een gesprek of een uiteenzetting of een tekst.
Voorbeelden van nieuwszinnen zijn de beginzin van
1, de situatiegebonden zin
2, zin
3, evenals een openingszin van een
krantebericht zoals:
5Een 35-jarige inwoner van Lobith
heeft zijn buurvrouw met een pistool om het leven
gebracht.
Het zal duidelijk zijn dat in dergelijke zinnen helemaal niets voorkomt dat al 'genoemd' is.
Zinnen als deze zijn in hun geheel informatief belangrijk doordat alles 'nieuw' is.
Zo heeft 5 een heel grote
nieuwswaarde aangezien hier een totaal onbekend feit geïntroduceerd wordt, waarbij
noch de dader noch het slachtoffer beschouwd kunnen worden als bekend aan de
doorsnee-lezer. Toch heeft de taalgebruiker ook hier de mogelijkheid om in zijn
communicatie met anderen aan te geven welk gedeelte van zijn mededeling hij het
belangrijkste vindt. Vergelijk bijvoorbeeld 2
met 6 en 5 met 7:
6Dat beroemde schilderij van
Gauguin hing tot voor kort hier.
7Een 35-jarige inwoner van Lobith
heeft met een pistool zijn buurvrouw om het leven
gebracht.
In de geschetste situatie gaat de spreker met de woordvolgorde van zin 2 uit van de plaats die hij aanwijst. Het schilderij dat daar
hing stelt hij voor als het informatief belangrijkste element van de mededeling. Met
de woordvolgorde van 6 daarentegen wordt het
schilderij als uitgangspunt genomen, waaraan de plaats waar het hing nu als
informatief belangrijkste element toegevoegd wordt. Met de volgorde van 5 (en met een accent op
leven; voor de accentuering van zinnen zie men onder punt
3) wordt de misdaad als geheel als het belangrijkste element
van de meegedeelde informatie voorgesteld en niet zozeer de dader of het slachtoffer
of het wapen. In 7 gaat het slachtoffer door
de gekozen woordvolgorde (waarbij buurvrouw een accent krijgt in
plaats van leven) wel tot het informatief belangrijkste gedeelte
van de zin behoren.
De informatieve geleding in de verschillende tot nog toe besproken gevallen,
meer bepaald de verhouding tussen wat daarin informatief minder belangrijk
en wat informatief van meer belang is, kan als volgt op één noemer gebracht
worden. Informatief minder belangrijke elementen zijn op te vatten als dat
gedeelte van een zin dat de spreker of schrijver als uitgangspunt voorstelt
(eventueel introduceert). Over dat uitgangspunt deelt de rest van de zin
iets relevants mee. Het informatief belangrijkste element in de zin is dan
datgene wat de spreker of schrijver als de essentie beschouwt van wat hij
over het uitgangspunt wil meedelen, eraan wil toevoegen. We kunnen dit de
informatieve kern van een zin
noemen.
Bij dit alles dient er met nadruk op gewezen te worden dat met 'element',
'gedeelte' of 'kern' telkens een variabele grootheid bedoeld wordt: het
gaat niet om de informatieve belangrijkheid van een bepaald woord in de zin,
maar die van een zinsdeel - dat natuurlijk wel toevallig uit één enkel
woord kan bestaan - of een combinatie van zinsdelen (zie ook verderop bij
3).
De tweedeling die in de informatie aangebracht kan worden, wordt vaak
aangeduid met de termen 'topic'
respectievelijk 'thema'voor het
relatief minder belangrijke, het uitgangspunt, versus
'comment'respectievelijk
'rhema'voor het relatief
belangrijkste gedeelte van een zin. In aansluiting bij het paar
'thema-rhema' spreekt men wel van het
'thematisch principe'in de
informatiestructuur.
Er doen zich gevallen voor waarbij er niet of nauwelijks sprake kan zijn
van een tweedeling in de informatie zoals hierboven bedoeld. Zie de
volgende voorbeelden uit gesprekssituaties:
8(Heb je het al gehoord?) Onze
directeur is overleden.
9(Iemand is tot de constatering
gekomen dat zijn fiets weg is en zegt geschrokken tegen een collega die
net voorbijkomt: ) Mijn fiets is gestolen!
Onder de aanname dat zin 8 gezegd wordt in een
situatie waarin er helemaal nog niet over de directeur gesproken is, en dat met deze
zin het plotselinge overlijden van de directeur meegedeeld wordt, hebben we te maken
met een nieuwszin. De zin moet dan worden uitgesproken met het accent op
directeur. Zin 9, met
het accent op fiets, is eveneens een nieuwszin. Zulke
nieuwszinnen zijn als één informatief belangrijk geheel te beschouwen. Vergelijk met
de zinnen 8 en 9 respectievelijk:
10(Nee, uw afspraak met meneer
Pieters kan niet doorgaan, want) onze directeur is
overleden.
11(Ik kan vanavond moeilijk op de
fiets komen, want) mijn fiets is gestolen.
Als we aannemen dat met meneer Pieters en onze directeur in 10 dezelfde
persoon bedoeld wordt, dan is de tweede nevengeschikte zin geen nieuwszin. Ook in
11 gaat het niet om een nieuwszin. Het
accent ligt in deze voorbeelden respectievelijk op overleden en
gestolen. Anders dan bij de zinnen 8 en 9 is hier wel
degelijk sprake van een tweedeling in de informatie: het onderwerp vormt telkens het
uitgangspunt, het gezegde is de informatieve kern.
Het verband tussen de woordvolgorde en de informatieve geleding van een zin
kan nu als volgt uitgedrukt worden: in een groot aantal zinnen
komen de informatief minder belangrijke elementen eerder dan de elementen
met een grotere informatieve waarde. Er is dus als het ware een
opgaande lijn in de zin: wat informatief belangrijker is, heeft de neiging
meer achteraan in de zin te komen. Als de zin geschreven of gedrukt wordt,
staat het minder belangrijke vóór, dus links van datgene wat informatief
een grotere waarde heeft. Daarom noemen we dit verschijnsel het
links-rechts-principe.
3
In gesproken taal geeft de spreker door middel van zinsaccenten aan welk
gedeelte of welke gedeelten van een zin informatief belangrijk zijn op een
bepaald punt van een gesprek of een uiteenzetting. Een
zinsaccent is dus te
omschrijven als een accent dat meehelpt de structurering van de informatie
in een zin aan te geven. (Zinsaccent wordt hier onderscheiden van
woordaccent en
groepsaccent, die
respectievelijk aangeven waar het accent ligt in een woord dat uit meer dan
één lettergreep bestaat en in een constituent die uit meer dan één woord
bestaat.) Een zin kan één of meer zinsaccenten hebben. Het is dus niet zo
dat alleen het allerbelangrijkste element een accent krijgt. Zijn er meer
zinsaccenten, dan is niet zonder meer uit te maken of het ene accent
zwaarder is dan het andere, al zal men vaak geneigd zijn het laatste
zinsaccent als het zwaarste en dus het voornaamste te beschouwen. Het
aantal zinsaccenten dat een zin krijgt, hangt af van de informatieve
bedoeling en van de grammaticale structuur van de zin. Ter illustratie van
verschillende mogelijke accentverdelingen herhalen we hier enkele van de
hierboven besproken zinnen - de vierkante haakjes geven hier en waar nodig
ook verderop in deze subparagraaf telkens (de) informatief belangrijke
delen van de zin aan):
12[De koning en de koningín] hebben
[vanmórgen] [de Gentse Floráliën bezocht.] (=
nieuwszin)
13Die wou ze [aan míj geven.
]
14[Onze
directéur is overleden.] (= nieuwszin)
15Onze directeur [is overléden.
]
Uit deze voorbeelden moge duidelijk blijken dat een zinsaccent niet de belangrijkheid aangeeft
van een bepaald woord of een deel van een woord, maar dat het betrekking heeft op een
bepaald gedeelte van de zin: een zinsdeel of een groep van zinsdelen. Zo kan van
nieuwszinnen als 8 en 9 uiteraard niet beweerd worden dat alleen het onderwerp en
niet het werkwoordelijk gezegde informatief belangrijk is.
We kunnen nu stellen dat in zinnen met een strikte ordening van de
elementen overeenkomstig het hierboven geformuleerde links-rechts-principe,
het laatste zinsaccent op het element met het grootste informatieve belang
ligt.
Soms onderscheidt men ook nog een contrastief accent (of:
contrastaccent). Het gaat hier
evenzeer om een zinsaccent. Of een bepaald (zins)accent als contrastief
opgevat moet worden, is afhankelijk van de vraag of we al dan niet met een
contrastieve context te maken hebben. Een contrastief accent is dus niet
als een principieel ander soort accent te beschouwen.
4
Het links-rechts-principe is met name van groot belang voor de vraag of een bepaald element
voor of na de persoonsvorm, anders gezegd op de eerste zinsplaats of in het
middenstuk terechtkomt en verder voor de onderlinge volgorde van de elementen in het
middenstuk van de zin. Vergelijk bijvoorbeeld de zinnen 16 en 17, die in een
verschillende volgorde precies dezelfde elementen bevatten. Het belangrijkste element
is voorzien van een zinsaccent.
16Morgen komt ['
Erwin].
17Erwin komt
[mórgen].
Zin 16, met een zinsaccent op
Erwin, kan dienen als antwoord op de vraag 'wie komt er
morgen?', maar klinkt bij deze accentuering erg ongewoon als antwoord op de vraag
'wanneer komt Erwin?'. Met een zinsaccent op morgen is 17 daarentegen als antwoord op die tweede vraag
heel wat natuurlijker. Dit wordt begrijpelijker wanneer we wat preciezer proberen te
omschrijven wat deze beide zinnen in feite meedelen. Zin 16 kan omschreven worden als 'morgen komt er iemand, namelijk
Erwin' of nog als 'degene die morgen komt is Erwin'. Parafrases van 17 daarentegen zijn 'Erwin komt, en wel morgen'
of 'het tijdstip waarop Erwin komt is morgen'. Een ander voorbeeld is het volgende
paar zinnen:
18Je zou alles [op schóol] moeten
leren.
19Je
zou op school [álles] moeten leren.
Deze zinnen zijn verschillend te omschrijven: 18 als
'de plaats waar je alles moet leren is volgens mij: de school', 19 als 'op de vraag wat je op school zoal moet leren is mijn
antwoord: alles'. Met andere woorden, voor de spreker van 18 is de kern van wat hij wil meedelen niet dat je alles moet
leren, maar dat de school de meest aangewezen plaats is waar dat moet gebeuren. De
informatie die de spreker van 19 wil meedelen
is van een heel andere aard: de kern van de mededeling betreft wat je (op school)
moet leren (namelijk alles).
Bij het links-rechts-principe moet een restrictie gemaakt worden voor de
werkwoordelijke elementen. Deze elementen, die we polen genoemd hebben,
nemen een vaste plaats in de zin in; ze zijn (afgezien van bijzondere
gevallen) dus niet 'vrij' verplaatsbaar naargelang van de context en de
bedoeling van de zin. Dat neemt niet weg dat de vaste plaats van een
werkwoordelijk element wel in overeenstemming kan zijn met een strikte
links-rechts-ordening, bijvoorbeeld wanneer het hoofdwerkwoord in de tweede
pool de informatieve kern van de mededeling is, wat tot uitdrukking komt in
het feit dat dat werkwoord zelf een zinsaccent draagt. Zie respectievelijk
het voltooid deelwoord en de persoonsvorm in de volgende zinnen:
20Had ik je dat boek dan niet
[gegéven]?
21(De erg vermoeiende reis had z'n
gezondheid zo verzwakt, ) dat hij kort na zijn terugkeer
[overléed].
Behalve de werkwoordelijke elementen moeten een aantal constituenten
uitgezonderd worden die naar de betekenis een sterke eenheid met het
hoofdwerkwoord vormen. Zulke inherent verbonden elementen zijn in de regel
evenmin vrij verplaatsbaar. Ze staan vlak voor de tweede pool (zie
verder
[21·5]). Voorbeelden zijn:
22Eleonora is gisteren op haar werk
plotseling [zíek geworden].
23Riet heeft jaren [in
een dorpje in de Kémpen gewoond].
24Ik ben toen maar [naar
húis gegaan.]
Een andere in het oog springende uitzondering op de mogelijkheid tot
verplaatsing vormen de vragende elementen uit zogenaamde vraagwoordvragen.
Hoewel deze elementen per definitie naar het nog niet bekende vragen -
daarom worden dit soort vragen ook wel leemtevragen genoemd -, wat
overigens nog niet hoeft te betekenen dat ze ook het informatief
belangrijkste element zijn, staan ze altijd verplicht helemaal vooraan, dus
links in de zin. Voorbeelden van deze categorie elementen zijn gecursiveerd
in de volgende zinnen:
25Wanneer is
die brief aangekomen?
26Uit welke
stad ben jij afkomstig?
27Hoe heb je
dat klaargespeeld?
5
In 3 is aangegeven dat de informatieve waarde van de elementen
niet alleen door hun plaats in de zin tot uitdrukking komt. Ook
accentueringsverschijnselen spelen hierbij een rol.
In de praktijk wordt nog al eens van de strikte toepassing van het links-rechts-principe
afgeweken. Een informatief belangrijk (soms het belangrijkste) element komt dan toch
meer naar links in de zin te staan. In zo'n geval wordt het informatieve belang
alleen gekenmerkt door een zinsaccent, dat dan gewoonlijk een speciale nadruk krijgt.
De genoemde afwijking van de strikte links-rechts-ordening doet zich bijvoorbeeld
voor in contrastieve contexten. Vergelijk de volgende gevallen. In de gegeven context
heeft de tweede zin in 28:
28(Gisteren heb ik een boek en een
plaat gekocht.) Ik heb het boek [aan Martíne
gegeven].
een volgorde die in overeenstemming is met het links-rechts-principe. Het
lijdend voorwerp het boek is een bij de voorgaande zin
aansluitend gegeven. Het nieuwe gegeven is in dit geval het meewerkend
voorwerp aan Martine samen met het gezegde
gegeven. Dat gedeelte van de zin draagt dan ook een zinsaccent.
Het lijdend voorwerp het boek heeft een lagere
informatieve waarde dan aan Martine, wat in de volgorde
van deze elementen tot uiting komt doordat het boek links
staat van aan Martine. Toch is een andere volgorde niet
onmogelijk, met name niet wanneer het boek als informatief
belangrijkste element voorgesteld wordt, bijvoorbeeld in een contrastieve
context zoals:
29(Je hebt het verkeerd.) Ik heb
aan Martine [het bóek] gegeven, (niet de pláát. Die
heb ik aan Rik gegeven.)
In dit geval is een speciaal nadruksaccent vereist op het lijdend voorwerp. Dit zinsdeel staat
rechts in de zin. Om hetzelfde uit te drukken kan evenwel ook de volgorde van 28 gebruikt worden:
30(Je hebt het verkeerd.) Ik heb
[het bóek] aan Martine gegeven, (niet de pláát. Die
heb ik aan Rik gegeven.)
Nu is het belangrijkste element alleen door middel van het accent als
zodanig gekenmerkt; de woordvolgorde wijkt af van wat op basis van het
links-rechts-principe te verwachten is.
In een soortgelijke contrastieve context zijn ook de volgende zinnen mogelijk, al ligt 31a wellicht meer voor de hand - en is die
variant beslist duidelijker en minder stroef - dan 31b:
Zin 31a heeft dezelfde volgorde als de tweede zin van
28.Aan Martine treedt
ook hier als informatief belangrijkste element op de voorgrond, zij het om een andere
reden dan in de niet-contrastieve context van 28. In 31b wordt dezelfde volgorde
gebruikt als in de tweede zin uit 29. De zin
heeft echter een andere implicatie dan die uit 29 aangezien niet het boek maar aan Martine als informatief belangrijkste element bedoeld is. Anders dan
bij 29 is in 31b de strikte links-rechts-volgorde niet toegepast.
In contrastieve zinnen is er ook nog een andere mogelijkheid: met behoud
van het accent kan het informatief belangrijkste element ook helemaal
voorop geplaatst worden. Voorbeelden van een dergelijke contrastieve
vooropplaatsing zijn:
De formulering van het links-rechts-principe moet naar aanleiding van het
bovenstaande op de volgende wijze gemodificeerd worden: elementen
met een erg kleine informatieve waarde staan zo ver mogelijk links;
elementen met een grote informatieve waarde zijn op een of andere manier
speciaal gekenmerkt, ofwel door hun positie ergens achteraan in de zin
(rechts), in combinatie met een zinsaccent, ofwel alleen door een
accent.
Bij de beschrijving van de woordvolgorde in de rest van dit hoofdstuk
zullen we zoveel mogelijk systematisch een onderscheid maken tussen zinnen
met een strikte links-rechts-ordening van de elementen en zinnen waarin van
dit principe afgeweken wordt. Als dat voor de uitleg nuttig is zal gebruik
gemaakt worden van accenttekens om de bedoeling van een bepaalde zin te
verduidelijken.
Het is van belang op te merken dat zinnen waarin van de strikte
links-rechts-ordening afgeweken wordt, geenszins noodzakelijkerwijs
ongewoon, laat staan abnormaal zijn. Of een bepaalde woordvolgorde ongewoon
is of niet, hangt af van de context waarin de zin met die woordvolgorde
voorkomt.
6
Tot slot van deze inleidende subparagraaf vermelden we dat er afgezien van
de woordvolgorde alleen ook nog andere mogelijkheden zijn om de informatie
in een zin te structureren. Men kan ook een andere constructie gebruiken.
Enkele speciale types van zinnen worden hieronder
in
[21·1·2·2] besproken.
Een mogelijkheid is ook de keuze tussen een actieve of een passieve zin. Vergelijk bijvoorbeeld
zin 3 (hier herhaald als 33) met 34.
33De koning en de koningin hebben
vanmorgen [de Gentse Floráliën bezocht].
34De Gentse Floraliën werden
vanmorgen bezocht [door de koning en de koningín].
In zin 33 wordt over het koninklijk paar gezegd dat
het een bezoek gebracht heeft aan de Gentse Floraliën. Hoewel het om een nieuwszin
gaat, kan men toch stellen dat het koninklijk paar hierin als uitgangspunt gekozen
(beter: geïntroduceerd) wordt en dat het bezoek aan de Gentse Floraliën de
informatieve kern vormt. In de met 33
corresponderende passieve zin 34 daarentegen
is de verhouding precies omgekeerd: nu vormt de bloemententoonstelling het
uitgangspunt en worden de koning en de koningin als het informatief belangrijkste
element voorgesteld. Over de samenhang van actief en passief in verband met de
informatieve geleding zie men [22·1/1] en [22·2·3·2].
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |