Voorbeeldzoeker x
(typ in het invoerveld om het voorbeeld te wijzigen)
zoek dit voorbeeld in:
ANS

Woordenboeken

  • INT (500 AD - heden)
  • Etymologiebank
  • Woordenlijst.org

Corpora en lexica

  • Corpus Hedendaags Nederlands Clarin login
  • GrETEL (CGN, Lassy)
  • SoNar Clarin login
  • Delpher
  • Celex Clarin login

Overige bronnen

  • Taalportaal
  • DBNL
  • Taaladvies.net
  • Wikipedia
  • Google
21.1.2.1 Het links-rechts-principe
Verder lezen
1
Bij de beschrijving van de woordvolgorde in de zin gaan we van de volgende twee punten uit:
  • wie een zin zegt of schrijft, wil een bepaalde hoeveelheid informatie aan zijn toehoorder(s) of lezer(s) meedelen;
  • zinnen komen gewoonlijk niet geïsoleerd voor, maar maken deel uit van een gesproken of geschreven context en/of worden geuit in een bepaalde situatie.
Voorbeelden van aansluiting bij een voorafgaande zin (context) en bij een buitentalige situatie zijn respectievelijk te vinden in 1 en 2:
1Gisteren ben ik naar Arnhem geweest. Daar kwam ik Annemieke tegen. Ze had een viool gekocht. Die wou ze aan Wilma geven.
2(In een museum zijn pas enkele schilderijen gestolen. Tijdens een rondleiding zegt de gids terwijl hij een bepaalde plaats aanwijst:) Hier hing tot voor kort dat beroemde schilderij van Gauguin.
In 1 sluit de tweede zin aan bij de eerste, de derde bij de tweede en de laatste bij die derde zin. Daarop wijst het gebruik respectievelijk van de verwijzende woorden daar, ze en die. In de in 2 geschetste situatie is het voor de toehoorders volkomen duidelijk welke plaats de gids bedoelt omdat deze ernaar wijst.
De situatie wordt hier in ruime zin opgevat. Een zin kan immers ook, los van een direct aanwijsbare situatie, geplaatst worden tegen een gemeenschappelijk referentiekader van spreker en hoorder. In de volgende zin, de beginzin van een nieuwsbericht bijvoorbeeld, is het, gegeven een bepaalde staatsvorm op een bepaald tijdstip, voor een hoorder duidelijk wie met de koning en de koningin bedoeld worden, ook al zijn die in de context nog niet genoemd.
3De koning en de koningin hebben vanmorgen de Gentse Floraliën bezocht.
Ook in 1 en 2 doet de spreker gedeeltelijk een beroep op de achtergrondkennis van diegene tot wie hij zich richt. In 1 gaat de ik-figuur ervan uit dat de hoorder Annemieke en Wilma kent en in 2 veronderstelt de gids dat de aanwezigen weten dat er onder meer een beroemd schilderij van Gauguin gestolen is.
2
De informatie die iemand in een zin wil meedelen is op een bepaalde manier gestructureerd. We spreken hier van de informatieve geleding van de zin. De volgorde van de elementen in een zin hangt in hoge mate met de informatieve geleding van die zin samen.
Hieronder zetten we in grote lijnen uiteen wat we onder informatieve geleding, die zowel bij het opbouwen als bij het interpreteren (begrijpen) van zinnen een grote rol speelt, verstaan.
In de meeste gevallen kan de hoeveelheid informatie die een zin bevat, grofweg in tweeën verdeeld worden: enerzijds een hoeveelheid informatie die door de spreker of de schrijver als relatief belangrijk voorgesteld wordt en anderzijds een hoeveelheid informatie die als relatief minder belangrijk (maar daarom nog niet per se als onbelangrijk) voorgesteld wordt. Hierbij doen zich verschillende mogelijkheden voor.
Iets kan informatief belangrijk zijn omdat het een nieuw gegeven toevoegt aan wat daarvoor al gezegd is. Het betreft hier zinnen in een context. In 1 deelt de spreker eerst mee dat hij (op een bepaald tijdstip) naar Arnhem geweest is. In aansluiting daarop zegt hij over die plaats dat hij er Annemieke ontmoet heeft, daarna dat deze een viool gekocht heeft en ten slotte hierover weer dat Annemieke ze aan Wilma wou geven. Het informatief belangrijkste gedeelte van de zin is hier telkens iets wat nog niet eerder genoemd is, en staat dan tegenover iets anders, dat aansluit bij de context en op die manier als relatief minder belangrijk opgevat kan worden.
Wat de naamwoordelijke constituenten in de zin betreft dient opgemerkt te worden dat 'nieuw' hier niet gelijk te stellen is met 'niet bekend' (in de zin van nog niet identificeerbaar voor de hoorder; vergelijk [14·3·1]). In die betekenis zou in 1 alleen een viool nieuw zijn. Dat element staat in de derde zin tegenover het 'oude' (bekende), bovendien bij de context aansluitende, element ze. Alleen in zo'n geval bestaat er dus een samenhang tussen de tegenstelling minder belangrijk/belangrijk enerzijds en de tegenstellingen al genoemd/nog niet genoemd en bekend/niet-bekend anderzijds. (Dit onderscheid wordt dan bovendien formeel gekenmerkt door het gebruik van respectievelijk een bepaalde en een onbepaalde constituent; zie onder meer [21·3·2·1/i] en [21·4·2].) Dat die samenhang niet altijd aanwezig is, blijkt onder meer uit het feit dat reeds vermelde elementen in een volgende zin toch weer informatief belangrijk kunnen zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval als we de laatste zin van 1 vervangen door 4:
4Die wou ze aan mij geven.
In de gegeven context is er weliswaar al twee keer sprake geweest van de ik-persoon waar het persoonlijk voornaamwoord mij naar verwijst, maar dat neemt niet weg dat die persoon tot het informatief belangrijkste gedeelte van de mededeling in 4 behoort.
Een bijzondere klasse wat de informatieve waarde betreft vormen de zogenaamde nieuwszinnen, dat zijn zinnen die in hun totaliteit een feit of een gebeuren meedelen dat nog niet aan de orde geweest is, waar nog helemaal niet over gesproken is. Zulke zinnen komen typisch voor aan het begin (zij het niet steeds aan het absolute begin) van een gesprek of een uiteenzetting of een tekst. Voorbeelden van nieuwszinnen zijn de beginzin van 1, de situatiegebonden zin 2, zin 3, evenals een openingszin van een krantebericht zoals:
5Een 35-jarige inwoner van Lobith heeft zijn buurvrouw met een pistool om het leven gebracht.
Het zal duidelijk zijn dat in dergelijke zinnen helemaal niets voorkomt dat al 'genoemd' is. Zinnen als deze zijn in hun geheel informatief belangrijk doordat alles 'nieuw' is. Zo heeft 5 een heel grote nieuwswaarde aangezien hier een totaal onbekend feit geïntroduceerd wordt, waarbij noch de dader noch het slachtoffer beschouwd kunnen worden als bekend aan de doorsnee-lezer. Toch heeft de taalgebruiker ook hier de mogelijkheid om in zijn communicatie met anderen aan te geven welk gedeelte van zijn mededeling hij het belangrijkste vindt. Vergelijk bijvoorbeeld 2 met 6 en 5 met 7:
6Dat beroemde schilderij van Gauguin hing tot voor kort hier.
7Een 35-jarige inwoner van Lobith heeft met een pistool zijn buurvrouw om het leven gebracht.
In de geschetste situatie gaat de spreker met de woordvolgorde van zin 2 uit van de plaats die hij aanwijst. Het schilderij dat daar hing stelt hij voor als het informatief belangrijkste element van de mededeling. Met de woordvolgorde van 6 daarentegen wordt het schilderij als uitgangspunt genomen, waaraan de plaats waar het hing nu als informatief belangrijkste element toegevoegd wordt. Met de volgorde van 5 (en met een accent op leven; voor de accentuering van zinnen zie men onder punt 3) wordt de misdaad als geheel als het belangrijkste element van de meegedeelde informatie voorgesteld en niet zozeer de dader of het slachtoffer of het wapen. In 7 gaat het slachtoffer door de gekozen woordvolgorde (waarbij buurvrouw een accent krijgt in plaats van leven) wel tot het informatief belangrijkste gedeelte van de zin behoren.
De informatieve geleding in de verschillende tot nog toe besproken gevallen, meer bepaald de verhouding tussen wat daarin informatief minder belangrijk en wat informatief van meer belang is, kan als volgt op één noemer gebracht worden. Informatief minder belangrijke elementen zijn op te vatten als dat gedeelte van een zin dat de spreker of schrijver als uitgangspunt voorstelt (eventueel introduceert). Over dat uitgangspunt deelt de rest van de zin iets relevants mee. Het informatief belangrijkste element in de zin is dan datgene wat de spreker of schrijver als de essentie beschouwt van wat hij over het uitgangspunt wil meedelen, eraan wil toevoegen. We kunnen dit de informatieve kern van een zin noemen.
Bij dit alles dient er met nadruk op gewezen te worden dat met 'element', 'gedeelte' of 'kern' telkens een variabele grootheid bedoeld wordt: het gaat niet om de informatieve belangrijkheid van een bepaald woord in de zin, maar die van een zinsdeel - dat natuurlijk wel toevallig uit één enkel woord kan bestaan - of een combinatie van zinsdelen (zie ook verderop bij 3).
De tweedeling die in de informatie aangebracht kan worden, wordt vaak aangeduid met de termen 'topic' respectievelijk 'thema'voor het relatief minder belangrijke, het uitgangspunt, versus 'comment'respectievelijk 'rhema'voor het relatief belangrijkste gedeelte van een zin. In aansluiting bij het paar 'thema-rhema' spreekt men wel van het 'thematisch principe'in de informatiestructuur.
Er doen zich gevallen voor waarbij er niet of nauwelijks sprake kan zijn van een tweedeling in de informatie zoals hierboven bedoeld. Zie de volgende voorbeelden uit gesprekssituaties:
8(Heb je het al gehoord?) Onze directeur is overleden.
9(Iemand is tot de constatering gekomen dat zijn fiets weg is en zegt geschrokken tegen een collega die net voorbijkomt: ) Mijn fiets is gestolen!
Onder de aanname dat zin 8 gezegd wordt in een situatie waarin er helemaal nog niet over de directeur gesproken is, en dat met deze zin het plotselinge overlijden van de directeur meegedeeld wordt, hebben we te maken met een nieuwszin. De zin moet dan worden uitgesproken met het accent op directeur. Zin 9, met het accent op fiets, is eveneens een nieuwszin. Zulke nieuwszinnen zijn als één informatief belangrijk geheel te beschouwen. Vergelijk met de zinnen 8 en 9 respectievelijk:
10(Nee, uw afspraak met meneer Pieters kan niet doorgaan, want) onze directeur is overleden.
11(Ik kan vanavond moeilijk op de fiets komen, want) mijn fiets is gestolen.
Als we aannemen dat met meneer Pieters en onze directeur in 10 dezelfde persoon bedoeld wordt, dan is de tweede nevengeschikte zin geen nieuwszin. Ook in 11 gaat het niet om een nieuwszin. Het accent ligt in deze voorbeelden respectievelijk op overleden en gestolen. Anders dan bij de zinnen 8 en 9 is hier wel degelijk sprake van een tweedeling in de informatie: het onderwerp vormt telkens het uitgangspunt, het gezegde is de informatieve kern.
Het verband tussen de woordvolgorde en de informatieve geleding van een zin kan nu als volgt uitgedrukt worden: in een groot aantal zinnen komen de informatief minder belangrijke elementen eerder dan de elementen met een grotere informatieve waarde. Er is dus als het ware een opgaande lijn in de zin: wat informatief belangrijker is, heeft de neiging meer achteraan in de zin te komen. Als de zin geschreven of gedrukt wordt, staat het minder belangrijke vóór, dus links van datgene wat informatief een grotere waarde heeft. Daarom noemen we dit verschijnsel het links-rechts-principe.
3
In gesproken taal geeft de spreker door middel van zinsaccenten aan welk gedeelte of welke gedeelten van een zin informatief belangrijk zijn op een bepaald punt van een gesprek of een uiteenzetting. Een zinsaccent is dus te omschrijven als een accent dat meehelpt de structurering van de informatie in een zin aan te geven. (Zinsaccent wordt hier onderscheiden van woordaccent en groepsaccent, die respectievelijk aangeven waar het accent ligt in een woord dat uit meer dan één lettergreep bestaat en in een constituent die uit meer dan één woord bestaat.) Een zin kan één of meer zinsaccenten hebben. Het is dus niet zo dat alleen het allerbelangrijkste element een accent krijgt. Zijn er meer zinsaccenten, dan is niet zonder meer uit te maken of het ene accent zwaarder is dan het andere, al zal men vaak geneigd zijn het laatste zinsaccent als het zwaarste en dus het voornaamste te beschouwen. Het aantal zinsaccenten dat een zin krijgt, hangt af van de informatieve bedoeling en van de grammaticale structuur van de zin. Ter illustratie van verschillende mogelijke accentverdelingen herhalen we hier enkele van de hierboven besproken zinnen - de vierkante haakjes geven hier en waar nodig ook verderop in deze subparagraaf telkens (de) informatief belangrijke delen van de zin aan):
12[De koning en de koningín] hebben [vanmórgen] [de Gentse Floráliën bezocht.] (= nieuwszin)
13Die wou ze [aan míj geven. ]
14[Onze directéur is overleden.] (= nieuwszin)
15Onze directeur [is overléden. ]
Uit deze voorbeelden moge duidelijk blijken dat een zinsaccent niet de belangrijkheid aangeeft van een bepaald woord of een deel van een woord, maar dat het betrekking heeft op een bepaald gedeelte van de zin: een zinsdeel of een groep van zinsdelen. Zo kan van nieuwszinnen als 8 en 9 uiteraard niet beweerd worden dat alleen het onderwerp en niet het werkwoordelijk gezegde informatief belangrijk is.
We kunnen nu stellen dat in zinnen met een strikte ordening van de elementen overeenkomstig het hierboven geformuleerde links-rechts-principe, het laatste zinsaccent op het element met het grootste informatieve belang ligt.
Soms onderscheidt men ook nog een contrastief accent (of: contrastaccent). Het gaat hier evenzeer om een zinsaccent. Of een bepaald (zins)accent als contrastief opgevat moet worden, is afhankelijk van de vraag of we al dan niet met een contrastieve context te maken hebben. Een contrastief accent is dus niet als een principieel ander soort accent te beschouwen.
4
Het links-rechts-principe is met name van groot belang voor de vraag of een bepaald element voor of na de persoonsvorm, anders gezegd op de eerste zinsplaats of in het middenstuk terechtkomt en verder voor de onderlinge volgorde van de elementen in het middenstuk van de zin. Vergelijk bijvoorbeeld de zinnen 16 en 17, die in een verschillende volgorde precies dezelfde elementen bevatten. Het belangrijkste element is voorzien van een zinsaccent.
16Morgen komt [' Erwin].
17Erwin komt [mórgen].
Zin 16, met een zinsaccent op Erwin, kan dienen als antwoord op de vraag 'wie komt er morgen?', maar klinkt bij deze accentuering erg ongewoon als antwoord op de vraag 'wanneer komt Erwin?'. Met een zinsaccent op morgen is 17 daarentegen als antwoord op die tweede vraag heel wat natuurlijker. Dit wordt begrijpelijker wanneer we wat preciezer proberen te omschrijven wat deze beide zinnen in feite meedelen. Zin 16 kan omschreven worden als 'morgen komt er iemand, namelijk Erwin' of nog als 'degene die morgen komt is Erwin'. Parafrases van 17 daarentegen zijn 'Erwin komt, en wel morgen' of 'het tijdstip waarop Erwin komt is morgen'. Een ander voorbeeld is het volgende paar zinnen:
18Je zou alles [op schóol] moeten leren.
19Je zou op school [álles] moeten leren.
Deze zinnen zijn verschillend te omschrijven: 18 als 'de plaats waar je alles moet leren is volgens mij: de school', 19 als 'op de vraag wat je op school zoal moet leren is mijn antwoord: alles'. Met andere woorden, voor de spreker van 18 is de kern van wat hij wil meedelen niet dat je alles moet leren, maar dat de school de meest aangewezen plaats is waar dat moet gebeuren. De informatie die de spreker van 19 wil meedelen is van een heel andere aard: de kern van de mededeling betreft wat je (op school) moet leren (namelijk alles).
Bij het links-rechts-principe moet een restrictie gemaakt worden voor de werkwoordelijke elementen. Deze elementen, die we polen genoemd hebben, nemen een vaste plaats in de zin in; ze zijn (afgezien van bijzondere gevallen) dus niet 'vrij' verplaatsbaar naargelang van de context en de bedoeling van de zin. Dat neemt niet weg dat de vaste plaats van een werkwoordelijk element wel in overeenstemming kan zijn met een strikte links-rechts-ordening, bijvoorbeeld wanneer het hoofdwerkwoord in de tweede pool de informatieve kern van de mededeling is, wat tot uitdrukking komt in het feit dat dat werkwoord zelf een zinsaccent draagt. Zie respectievelijk het voltooid deelwoord en de persoonsvorm in de volgende zinnen:
20Had ik je dat boek dan niet [gegéven]?
21(De erg vermoeiende reis had z'n gezondheid zo verzwakt, ) dat hij kort na zijn terugkeer [overléed].
Behalve de werkwoordelijke elementen moeten een aantal constituenten uitgezonderd worden die naar de betekenis een sterke eenheid met het hoofdwerkwoord vormen. Zulke inherent verbonden elementen zijn in de regel evenmin vrij verplaatsbaar. Ze staan vlak voor de tweede pool (zie verder [21·5]). Voorbeelden zijn:
22Eleonora is gisteren op haar werk plotseling [zíek geworden].
23Riet heeft jaren [in een dorpje in de Kémpen gewoond].
24Ik ben toen maar [naar húis gegaan.]
Een andere in het oog springende uitzondering op de mogelijkheid tot verplaatsing vormen de vragende elementen uit zogenaamde vraagwoordvragen. Hoewel deze elementen per definitie naar het nog niet bekende vragen - daarom worden dit soort vragen ook wel leemtevragen genoemd -, wat overigens nog niet hoeft te betekenen dat ze ook het informatief belangrijkste element zijn, staan ze altijd verplicht helemaal vooraan, dus links in de zin. Voorbeelden van deze categorie elementen zijn gecursiveerd in de volgende zinnen:
25Wanneer is die brief aangekomen?
26Uit welke stad ben jij afkomstig?
27Hoe heb je dat klaargespeeld?
5
In 3 is aangegeven dat de informatieve waarde van de elementen niet alleen door hun plaats in de zin tot uitdrukking komt. Ook accentueringsverschijnselen spelen hierbij een rol.
In de praktijk wordt nog al eens van de strikte toepassing van het links-rechts-principe afgeweken. Een informatief belangrijk (soms het belangrijkste) element komt dan toch meer naar links in de zin te staan. In zo'n geval wordt het informatieve belang alleen gekenmerkt door een zinsaccent, dat dan gewoonlijk een speciale nadruk krijgt. De genoemde afwijking van de strikte links-rechts-ordening doet zich bijvoorbeeld voor in contrastieve contexten. Vergelijk de volgende gevallen. In de gegeven context heeft de tweede zin in 28:
28(Gisteren heb ik een boek en een plaat gekocht.) Ik heb het boek [aan Martíne gegeven].
een volgorde die in overeenstemming is met het links-rechts-principe. Het lijdend voorwerp het boek is een bij de voorgaande zin aansluitend gegeven. Het nieuwe gegeven is in dit geval het meewerkend voorwerp aan Martine samen met het gezegde gegeven. Dat gedeelte van de zin draagt dan ook een zinsaccent. Het lijdend voorwerp het boek heeft een lagere informatieve waarde dan aan Martine, wat in de volgorde van deze elementen tot uiting komt doordat het boek links staat van aan Martine. Toch is een andere volgorde niet onmogelijk, met name niet wanneer het boek als informatief belangrijkste element voorgesteld wordt, bijvoorbeeld in een contrastieve context zoals:
29(Je hebt het verkeerd.) Ik heb aan Martine [het bóek] gegeven, (niet de pláát. Die heb ik aan Rik gegeven.)
In dit geval is een speciaal nadruksaccent vereist op het lijdend voorwerp. Dit zinsdeel staat rechts in de zin. Om hetzelfde uit te drukken kan evenwel ook de volgorde van 28 gebruikt worden:
30(Je hebt het verkeerd.) Ik heb [het bóek] aan Martine gegeven, (niet de pláát. Die heb ik aan Rik gegeven.)
Nu is het belangrijkste element alleen door middel van het accent als zodanig gekenmerkt; de woordvolgorde wijkt af van wat op basis van het links-rechts-principe te verwachten is.
In een soortgelijke contrastieve context zijn ook de volgende zinnen mogelijk, al ligt 31a wellicht meer voor de hand - en is die variant beslist duidelijker en minder stroef - dan 31b:
31aIk heb het boek [aan Martíne ] gegeven, (niet aan Rík. Die heeft wat anders gekregen.)
bIk heb [aan Martíne] het boek gegeven, (niet aan Rík. Die heeft wat anders gekregen.)
Zin 31a heeft dezelfde volgorde als de tweede zin van 28.Aan Martine treedt ook hier als informatief belangrijkste element op de voorgrond, zij het om een andere reden dan in de niet-contrastieve context van 28. In 31b wordt dezelfde volgorde gebruikt als in de tweede zin uit 29. De zin heeft echter een andere implicatie dan die uit 29 aangezien niet het boek maar aan Martine als informatief belangrijkste element bedoeld is. Anders dan bij 29 is in 31b de strikte links-rechts-volgorde niet toegepast.
In contrastieve zinnen is er ook nog een andere mogelijkheid: met behoud van het accent kan het informatief belangrijkste element ook helemaal voorop geplaatst worden. Voorbeelden van een dergelijke contrastieve vooropplaatsing zijn:
32a[Het bóek] heb ik aan Martine gegeven, (niet de pláát.)
b[Aan Martíne ] heb ik het boek gegeven, (niet aan Rík.)
De formulering van het links-rechts-principe moet naar aanleiding van het bovenstaande op de volgende wijze gemodificeerd worden: elementen met een erg kleine informatieve waarde staan zo ver mogelijk links; elementen met een grote informatieve waarde zijn op een of andere manier speciaal gekenmerkt, ofwel door hun positie ergens achteraan in de zin (rechts), in combinatie met een zinsaccent, ofwel alleen door een accent.
Bij de beschrijving van de woordvolgorde in de rest van dit hoofdstuk zullen we zoveel mogelijk systematisch een onderscheid maken tussen zinnen met een strikte links-rechts-ordening van de elementen en zinnen waarin van dit principe afgeweken wordt. Als dat voor de uitleg nuttig is zal gebruik gemaakt worden van accenttekens om de bedoeling van een bepaalde zin te verduidelijken.
Het is van belang op te merken dat zinnen waarin van de strikte links-rechts-ordening afgeweken wordt, geenszins noodzakelijkerwijs ongewoon, laat staan abnormaal zijn. Of een bepaalde woordvolgorde ongewoon is of niet, hangt af van de context waarin de zin met die woordvolgorde voorkomt.
6
Tot slot van deze inleidende subparagraaf vermelden we dat er afgezien van de woordvolgorde alleen ook nog andere mogelijkheden zijn om de informatie in een zin te structureren. Men kan ook een andere constructie gebruiken. Enkele speciale types van zinnen worden hieronder in [21·1·2·2] besproken.
Een mogelijkheid is ook de keuze tussen een actieve of een passieve zin. Vergelijk bijvoorbeeld zin 3 (hier herhaald als 33) met 34.
33De koning en de koningin hebben vanmorgen [de Gentse Floráliën bezocht].
34De Gentse Floraliën werden vanmorgen bezocht [door de koning en de koningín].
In zin 33 wordt over het koninklijk paar gezegd dat het een bezoek gebracht heeft aan de Gentse Floraliën. Hoewel het om een nieuwszin gaat, kan men toch stellen dat het koninklijk paar hierin als uitgangspunt gekozen (beter: geïntroduceerd) wordt en dat het bezoek aan de Gentse Floraliën de informatieve kern vormt. In de met 33 corresponderende passieve zin 34 daarentegen is de verhouding precies omgekeerd: nu vormt de bloemententoonstelling het uitgangspunt en worden de koning en de koningin als het informatief belangrijkste element voorgesteld. Over de samenhang van actief en passief in verband met de informatieve geleding zie men [22·1/1] en [22·2·3·2].
Literatuur
    Interessante links
    ANS
    Taalportaal
    Taaladvies
    Versiegeschiedenis
    versie redacteur(en) datum opmerkingen
    2.1 januari 2019 Automatische conversie van ANS 2.0
    2.0 W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn 1997
    Interessante links