Voorbeeldzoeker x
(typ in het invoerveld om het voorbeeld te wijzigen)
zoek dit voorbeeld in:
ANS

Woordenboeken

  • INT (500 AD - heden)
  • Etymologiebank
  • Woordenlijst.org

Corpora en lexica

  • Corpus Hedendaags Nederlands Clarin login
  • GrETEL (CGN, Lassy)
  • SoNar Clarin login
  • Delpher
  • Celex Clarin login

Overige bronnen

  • Taalportaal
  • DBNL
  • Taaladvies.net
  • Wikipedia
  • Google
19.2.4 Zinnen in de directe, indirecte en semi-directe rede
Verder lezen
1
Bij afhankelijke zinnen dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de directe, de indirecte en de semi-directe rede.
We spreken van directe rede als iemands woorden letterlijk worden aangehaald. Voorbeelden van dergelijke citaten zijn (de afhankelijke zinnen in de directe rede zijn gecursiveerd):
1Hij zei: 'Ik ga met de trein naar Den Haag.'
2'Ga jij soms ook met de trein?', vroeg hij mij.
3Ik vroeg hem op mijn beurt: 'Welke trein neem jij meestal?'
4'Kom me maar om zeven uur afhalen', zei hij.
Zinnen in de directe rede hebben meestal een voor-pv (zie 1 t/m 4), maar een achter-pv is ook mogelijk, bijv. in een wenszin als:
5'Als je je mond maar houdt', waarschuwde ze.
In geschreven taal staan de zinnen in de directe rede doorgaans tussen aanhalingstekens; als ze op de rompzin volgen, worden ze bovendien voorafgegaan door een dubbele punt (zie 3).
2
Zinnen in de indirecte rede geven de woorden van de aangehaalde spreker niet letterlijk weer. Vergelijk met de zinnen 1 t/m 4 - een zin als 5 heeft geen pendant in de indirecte rede -:
6Hij zei dat hij met de trein naar Den Haag ging.
7Of ik soms ook met de trein ging, vroeg hij mij.
8Ik vroeg hem op mijn beurt welke trein hij meestal nam.
9Hij zei dat ik hem maar om zeven uur moest komen afhalen.
Vergeleken met directe-redezinnen vertonen zinnen in de indirecte rede de volgende verschillen:
  • ze hebben altijd een achter-pv;
  • niet-vragende zinnen (6 en 9) worden ingeleid door dat; ja/nee-vragen (zoals 7) door of;
  • in de pendanten van bevelende zinnen (bijv. 9) wordt een hulpwerkwoord toegevoegd (meestal moeten) (zie echter Opmerking 1);
  • de grammatische persoon wordt zo nodig aangepast aan het standpunt van de spreker;
    Zo verwijst ik (eerste persoon) in 1 naar iemand in de werkelijkheid die voor degene die het citaat uitspreekt, de 'besprokene' (derde persoon) is: vandaar het voornaamwoord hij in 6. In de andere zinnen vinden overeenkomstige persoonsaanpassingen plaats.
  • de werkwoordstijden kunnen aangepast worden aan de persoonsvorm van de rompzin;
    Zo wordt ga (presens) in 1 veranderd in ging (imperfectum) in 6. Zie hiervoor [2.4.8.11].
Opmerking
Verdieping
Opmerking
Strikt genomen vormt een zin als 9 niet de pendant van een bevelende zin zoals 4, maar veeleer van een omschrijving daarvan, namelijk:
i'Je moet me om zeven uur afhalen', zei hij.
Opmerking
Verdieping
Opmerking
De rompzin waarin de afhankelijke zin in de directe rede (het citaat) ingebed is, kunnen we een 'citaatinbedder' noemen. Zo'n citaatinbedder bevat gewoonlijk een 'spreekwerkwoord', hetzij expliciet (het werkwoord zeggen of een synoniem daarvan; bij vragende zinnen het werkwoord vragen; een werkwoord dat een wijze van spreken uitdrukt, zoals roepen, fluisteren), hetzij impliciet (een equivalent van een 'spreekwerkwoord', zoals opmerken, vervolgen, oordelen, vinden, verduidelijken, verzekeren), bijv.:
i'Toen kwamen we eindelijk bij het kasteel aan', vervolgde ze.
ii'Er is toch niets aan te doen', vonden ze.
Ook werkwoorden die een interpretatie van of een waardeoordeel over het geciteerde geven, komen voor, bijv.:
iii'Ik ben op tijd vertrokken', loog hij.
iv'Over de mogelijke oplossingen is met alle betrokken partijen overleg gevoerd', verdedigde de minister zijn besluit.
v' Hou nu toch eindelijk eens op!', kwam moeder tussenbeide.
In gevallen als iv en v is de relatie tussen het werkwoord in de rompzin en het citaat onrechtstreeks. Dat blijkt uit het feit dat zulke gevallen met directe rede niet zomaar in de indirecte rede om te zetten zijn (in een dat- of of -zin). Mogelijke omschrijvingen zijn, in het geval van iv, 'de minister verdedigde zijn besluit door te zeggen: (...)', en voor v ' moeder kwam tussenbeide met de woorden (...)'.
Nog verder verwijderd is het verband als het werkwoord uit de citaatinbedder helemaal niets meer met 'spreken' te maken heeft, maar een begeleidende activiteit of werking uitdrukt, zoals in:
vi'Ik denk dat ik maar eens naar huis ga', dronk hij zijn glas leeg.
vii'Dat had je niet moeten zeggen', trok hij wit weg.
Bedoeld wordt in deze gevallen 'terwijl hij zijn glas leegdronk, zei hij (...)', 'Toen hij zei (...) trok hij wit weg', of iets dergelijks. Aangezien zulke zinnen - en in mindere mate ook zinnen als iv en v - lang niet voor alle taalgebruikers even acceptabel zijn, is het niet aan te bevelen in citaatinbedders andere werkwoorden te gebruiken dan 'spreekwerkwoorden'. Zie ook(2.2.3, sectie 2, categorie 4[5]).
3
Behalve de directe en de indirecte rede bestaat er nog een tussenvorm die we semi-directe rede (of: erlebte Rede) noemen. Ook hier gaat het om de niet-letterlijke weergave van iemands woorden. De gebruiksmogelijkheden van de semi-directe rede zijn beperkter dan die van de twee andere constructies. Zinnen in de semi-directe rede staan vrijwel steeds voor de rompzin:
10Hij ging met de trein naar Den Haag, zei hij.
11Ging ik soms ook met de trein, vroeg hij mij.
12Welke trein nam hij meestal, vroeg ik hem op mijn beurt.
13Ik moest hem maar om zeven uur komen afhalen, zei hij.
Zoals uit deze voorbeelden moge blijken, hebben zinnen in de semi-directe rede evenals de meeste directe-redezinnen een voor-pv en geen inleidend voegwoord; op de andere van de hierboven genoemde punten komen ze overeen met de indirecte-redezinnen.
4
Bijzinnen in de directe, indirecte en semi-directe rede zijn meestal lijdendvoorwerpszinnen, zoals in de tot nog toe gegeven voorbeelden. Ze kunnen ook onderwerpszin zijn, bijv.:
14a'Jullie moeten maar gauw gaan zitten', werd er gezegd.
bEr werd gezegd dat we maar gauw moesten gaan zitten.
cWe moesten maar gauw gaan zitten, werd er gezegd.
Opmerking
Verdieping
Opmerking
Een afhankelijke zin kan al dan niet door een komma gescheiden worden van een rompzin of een andere afhankelijke zin. In dit boek wordt slechts in één geval een voorschrift voor dit kommagebruik gegeven, namelijk in het geval van de betrekkelijke bijzin (zie(14.5.3.8.iii, sectie 2)). Voor alle andere gevallen geldt dat de komma een leesteken is dat een pauze aangeeft, en geen middel om de grammaticale structuur van een zin aan te duiden.
In een zin als i:
iOf ik soms ook met de trein ging, vroeg hij mij.
is een komma onontbeerlijk: bij normaal lezen is er een pauze tussen afhankelijke zin en rompzin, mede doordat er een intonatieverschil tussen beide zinnen merkbaar is.
Voor voorbeeld ii:
iiHij zei dat hij met de trein naar Den Haag ging.
geldt dit niet: een pauze na de korte rompzin Hij zei is ongewoon; de zin kan gemakkelijk 'in één adem' en op dezelfde toonhoogte worden uitgesproken. Dit wil echter niet zeggen dat een pauze na zei onmógelijk is. Wie deze pauze wil aanbrengen, zal een komma plaatsen.
Het gebruik van komma's is geen grammaticale, maar een stilistische, dus uiteindelijk een subjectieve kwestie.
Literatuur
    Interessante links
    ANS
    Taalportaal
    Taaladvies
    Versiegeschiedenis
    versie redacteur(en) datum opmerkingen
    2.1 januari 2019 Automatische conversie van ANS 2.0
    2.0 W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn 1997
    Interessante links