1.4.5.1 De allomorfie van het verledentijds- en voltooiddeelwoordsuffix
Het verledentijdssuffix van regelmatige werkwoorden is -te als de onderliggende vorm van de stam uitgaat op een stemloze
obstruent, en anders -de.
Dit is de bekende 't kofschip-regel. Deze regel, een ezelsbruggetje,
noemt de medeklinkers (die in 't kofschip) die een verledentijdssuffix
-te vereisen. De regel wordt ook wel als de
’t fokschaap-regel aangeduid. We geven hieronder voorbeelden van
werkwoorden met een stam-finale obstruent:
Tabel 1. Het verledentijdssuffix bij werkwoordstammen eindigend op een
obstruent
werkwoordstam | onderliggende vorm | verledentijdsvorm | fonetische vorm |
klap | klɑp | klap-te | klɑptə |
zet | zɛt | zet-te | zɛtə |
haak | hak | haak-te | haktə |
maf | mɑf | maf-te | mɑftə |
vis | vɪs | vis-te | vɪstə |
lach | lɑx | lach-te | lɑxtə |
krab | krɑb | krab-de | krɑbdə |
red | rɛd | red-de | rɛdə |
kloof | klov | kloof-de | klovdə |
raas | raz | raas-de | razdə |
leg | lɛɣ | leg-de | lɛɣdə |
Men zou kunnen overwegen om
də als
de onderliggende vorm van het verledentijdssuffix aan te nemen. De variant
-te zou dan kunnen worden afgeleid door een
regel van progressieve assimilatie van stem: de
d past
zich aan het kenmerk [-stem] van de voorafgaande obstruent aan, en wordt dus een
t.
Het probleem van deze analyse is dat in het Nederlands normaliter juist de eerste obstruent
zich aanpast aan de volgende stemhebbende plofklank, zoals in
afdak
ɑvdɑk. We zouden
dan verledentijdsvormen krijgen als *klabde en *lagde in plaats van de
correcte vormen klapte en
lachte. De keuze van
verledentijdssuffix kan dus geen kwestie zijn van de reguliere Assimilatie van
stem, waarvan de richting omgekeerd is. Als we hier toch een
fonologische regel van progressieve stemassimilatie willen aannemen, dan moet
het een regel zijn die wordt geconditioneerd door het morfologisch kenmerk
[verleden tijd].
Dezelfde situatie doet zich voor bij voltooide deelwoorden die gevormd worden op
basis van de stam van het werkwoord door toevoeging van het prefix ge- en het suffix -t of
-d. De keuze tussen -d of -t als suffix volgt ook uit de
’t kofschip-regel. Het suffix -d wordt
aan het eind van een woord uiteraard als
t
gerealiseerd krachtens Finale Verscherping. Een voorafgaande obstruent wordt
dan ook stemloos, zoals in getobd
ɣətɔpt, waar ook
de b stemloos
wordt. Als het voltooid deelwoord wordt gebruikt als bijvoeglijk naamwoord,
wordt het voor een zelfstandig naamwoord verbogen met het suffix -e, zoals in de woordgroep moe
getobde mensen. Hier blijft de
b
stemhebbend:
ɣətɔbdə.
Zie Zonneveld (2007) en de daar genoemde literatuur.
Verder lezen
De rol van analogie bij verleden-tijdsvormen
De ’t kofschip-regel maakt gebruik van abstracte onderliggende vormen. Zo
wordt de stam van het werkwoord
krabben weergegeven als /krɑb/,
en daarom krijgen we -de als verledentijdssuffix.
Als deze stam als persoonsvorm wordt gebruikt, is de fonetische vorm
krɑp,
en dus is krɑb
een abstracte onderliggende vorm die in isolatie niet gehoord wordt. Er is ook
een andere analyse mogelijk, zonder abstracte fonologische vormen. In zo’n
analyse wordt de fonetische vorm van woordvormen en afgeleide woorden bepaald
door analogie met bestaande woorden. Een argument voor deze analogische
benadering wordt gegeven in Ernestus & Baayen (2004). Sommige taalgebruikers
maken namelijk afwijkende verleden-tijdsvormen zoals
krɑptə
voor het werkwoord krabben, en
tɔptə
voor het werkwoord tobben. Dit kan
verklaard worden doordat taalgebruikers kijken naar werkwoordsvormen met een
vergelijkbare fonologische bouw. Na een stam met een ongespannen klinker krijg
je vrijwel altijd -te, zoals in
kapte en
kopte. Vormen als
krabde en
tobde zijn dus
uitzonderlijk. Door analogie kunnen zo ook
krapte en
topte gemaakt worden. Dit
veronderstelt dat in het lexicon woorden door paradigmatische
betrekkingen met elkaar verbonden zijn.
De fonologische vorm van het verledentijdssuffix
De stamfinale obstruenten van de verledentijdsvormen in Tabel 1 en die in
verbogen voltooide deelwoorden ondergaan geen Finale
Verscherping, ook al staan ze in een coda. Dit is te verklaren door
aan te nemen dat de coronale obstruent van het verledentijdssuffix onderliggend
niet gespecificeerd is voor het kenmerk [stem]. Dit deels ongespecificeerde
segment kan worden weergegeven door de letter D. Men noemt dergelijke niet voor
alle kenmerken gespecificeerde klanken archifonemen. Het
kenmerk [+stem] van de beginconsonant van het verledentijdssuffix kan verkregen
worden door spreiding van dit kenmerk vanaf de slotconsonant van de stam (Booij
1995: 62):
Omdat het kenmerk [+stem] zich niet uitsluitend in een coda bevindt, maar ook in
een aanzet, is het niet onderhevig aan Finale Verscherping die vereist dat de
obstruent zich alleen in een coda bevindt. Het optreden van het kenmerk [+stem]
bij een obstruent in een coda wordt dan dus gerechtvaardigd door de verbinding
van de obstruent met een aanzet.
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Geert Booij | juli 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |