2.3.2.8.iv.a Het gebruik van
zijn: algemene
regels
Verder lezen
Met zijn worden de onovergankelijke (intransitieve)
werkwoorden vervoegd die een verandering uitdrukken van de toestand waarin
het onderwerp zich bevindt. Hiertoe behoren onder andere:
aankomen,
bevriezen,
gaan,
groeien,
komen,
ontsnappen,
opstaan,
rijzen,
schrikken,
sterven,
stijgen,
stikken,
vallen,
verdorren,
vergrijzen,
verouderen,
verschijnen,
verstommen,
vertrekken,
vluchten,
worden (Zie voor
gaan
ook
[2.3.2.8.iv.d.1].)
1Hij is
zojuist aangekomen.
2Het water is
bevroren.
3Na een kwartier
zijn we maar
gegaan.
4Is hij al
vertrokken?
Het werkwoord
ophouden
('eindigen, stoppen, niet doorgaan') wordt meestal met
zijn vervoegd, maar ook nogal eens met hebben,
bijv.:
5Eind 1991
is/heeft de Sovjet-Unie officieel
opgehouden te bestaan.
6Het
was/had eindelijk opgehouden met
regenen.
Verder worden nog de volgende werkwoorden met zijn vervoegd:
blijken,
blijven,
gebeuren,
geschieden,
(ge)lukken,
mislukken, slagen en
zijn
7Het was
gebleken dat niet al het geld goed terecht
kwam.
8Ik
ben toch maar wat langer
gebleven.
9Het was
gebeurd voordat iemand er erg in had.
10Maar toen
was het kwaad al
geschied.
11Het was
de politie gelukt de bom onschadelijk te
maken.
12De aanslag
is dus
mislukt.
13Saskia is
geslaagd voor haar examen.
14Waar ben
je toch al die tijd geweest?
Het werkwoord
optreden
wordt eveneens met zijn vervoegd, maar een enkele
keer ook met hebben, vooral in de betekenis 'als artiest(en)
optreden (op het toneel e.d.)'. Vergelijk:
15Is die
pijn al vaker opgetreden? ('zich
voordoen')
16Die groep
is/heeft hier vorig jaar ook al
opgetreden. ('op toneel
optreden')
Ook het werkwoord
bevallen
('behagen, aanstaan') wordt gewoonlijk met zijn
vervoegd, maar het kan een enkele keer met hebben voorkomen.
Vergelijk:
17Het uitstapje
is ons uitstekend
bevallen.
18Zijn arrogante gedrag
heeft me nooit
bevallen.
Vrijwel alle samengestelde onovergankelijke werkwoorden die gevormd zijn
met de werkwoorden blijven (bijv.
thúisblijven), gaan
(bijv. óndergaan),
komen (bijv.
bíjkomen,
overkómen) en
vallen (bijv.
méévallen,
ópvallen) worden vervoegd met
zijn, ook als er geen sprake is van een verandering van
toestand. Voorbeelden:
19Ik ben
maar eens een dag thuisgebleven.
20De zon is
snel ondergegaan.
21Zoiets
was mij nog niet eerder
overkomen.
22De resultaten
zijn erg
meegevallen.
Opmerking
Verdieping
Opmerking
In tegenstelling tot het onovergankelijke
óndergaan wordt het
overgankelijke ondergáán,
zoals alle overgankelijke
werkwoorden
[2.3.2.8.iv.b], vervoegd met hebben. Vergelijk met
20 hierboven:
iHij
heeft zijn straf lijdzaam
ondergaan.
Het eveneens overgankelijke
nágaan
('onderzoeken') daarentegen wordt weliswaar meestal met
hebben, maar vaak ook met zijn vervoegd, bijv.:
iiWe
hebben/zijn een en ander
nagegaan aan de hand van
corpora.
Opmerking
Verdieping
Opmerking
De respectievelijk van blijven en gaan gevormde
werkwoorden verblijven en
schoolgaan worden, hoewel ze
onovergankelijk zijn, met hebben vervoegd:
iOok vóór zijn studie
had hij al lang in het buitenland
verbleven.
iiWe
hebben samen
schoolgegaan.
Opmerking
Verdieping
Opmerking
In afwijking van de regel wordt in
irrealiszinnen soms
hebben in plaats van zijn gebruikt, bijv.:
i
Hadden we maar eerder weggegaan, dan
hadden we niet te laat
gekomen.informeel
iiMet
mij erbij had dat zeker niet
gebeurd.informeel
Dit gebruik, dat vrijwel alleen in
gesproken taal
voorkomt, wordt door maar weinig taalgebruikers tot de standaardtaal
gerekend.
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |