1.2.4 De relatie tussen prosodische en morfologische structuur
Prosodische en fonotactische eigenschappen van morfemen kunnen te maken
hebben met hun syntactische of morfologische status. Zo blijkt de morfologische
gebondenheid van affixen samen te gaan met een aantal
specifieke fonologische eigenschappen. Affixen hoeven immers niet zelfstandig
uitspreekbaar te zijn.
Een voorbeeld van een dergelijke fonologische eigenschap is dat een aantal
suffixen alleen uit consonanten of consonantcombinaties
bestaan, te weten
s,
t,
d of
st. De
volgende voorbeelden illustreren het gebruik van deze klanken in een aantal
suffixen:
Tabel 1.
s | vogel-s, (iets) goed-s |
t | werk-t, gewerk-t |
d | gekalmeer-d, deug-d |
st | groot-st, gun-st |
Het feit dat deze suffixen geen klinker bevatten, impliceert dat ze niet
zelfstandig als lettergreep en dus niet zelfstandig als woord uitspreekbaar
zijn. Dit is geen probleem, omdat het gebonden morfemen zijn, die altijd
gecombineerd worden met een basis waarin wel minimaal één klinker voorkomt.
Lexicale morfemen kunnen uiteraard niet klinkerloos
zijn, omdat ze zelfstandig moeten kunnen optreden. Klinkerloosheid is dus een
fonologische manifestatie van de gebondenheid van morfemen.
De consonanten waar het hier om gaat zijn allemaal alveolaire obstruenten zijn, want dit zijn de
consonanten die in een appendix kunnen voorkomen. Doordat
klinkerloze suffixen alleen
s
en/of t
bevatten, is gegarandeerd dat een gesuffigeerd woord uitspreekbaar blijft. Als
bijvoorbeeld het suffix ‘derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd’ van
werkwoorden een
k zou zijn
geweest in plaats van een
t, dan
zouden talloze persoonsvormen moeilijk uitspreekbaar, en dus niet erg bruikbaar
zijn; vergelijk damt met
*damk
en zwemt met
*zwemk.
Prefixen kunnen niet klinkerloos zijn. Dat komt doordat we aan het begin van
een woord niet allerlei medeklinkers aan elkaar kunnen plakken. Een prefix
b- zou bijvoorbeeld tot
moeilijk uitspreekbare woorden leiden, maar ook een prefix t-, omdat het Nederlands geen appendix-positie heeft aan het begin
van woorden.
Affixen kunnen verschillen van lexicale morfemen in de wijze waarop ze de
lettergreepverdeling van een woord bepalen. In een woord als
werker heeft de
morfologische bouw werk-er geen
invloed op de lettergreepverdeling:
wer.ker. In dat opzicht is
werker niet anders dan een
ongeleed woord als erker. Maar voor
woorden geldt dat ze een zelfstandig domein van lettergreepverdeling vormen, ook
als ze deel uitmaken van een samenstelling. Een samenstelling als
goudader, die uit twee
lexicale morfemen bestaat, wordt dus als volgt in syllaben verdeeld:
goud.a.der. Door de invloed
van de morfologische structuur op de lettergreepverdeling krijgen we ook
minimale paren als bal.kan.ker
versus balk.an.ker, twee mogelijke
syllabificaties van balkanker, met
ieder een eigen ermee corresponderende betekenis. En het woord
wetstaal kan worden opgevat
als wet-staal of als
wets-taal. We zeggen dan ook
dat het domein van lettergreepverdeling wordt gevormd door het prosodisch woord,
dat niet hoeft samen te vallen met een woord in morfologische zin. Een
samenstelling bevat twee of meer prosodische woorden.
De meeste suffixen vormen geen aparte domeinen van lettergreepverdeling, en dus geen zelfstandige
prosodische woorden. We illustreren dat hier voor een aantal suffixen met het
woord werk als stam. Deze suffixen
beginnen allemaal met een klinker:
Tabel 2. Lettergreepverdeling in woorden met
suffixen
morfologische bouw | lettergreepverdeling |
werk-er | wer.ker |
werk-ing | wer.king |
werk-en | wer.ken |
werk-end | wer.kend |
Als een suffix met een medeklinker begint, valt de lettergreepgrens doorgaans
voor die consonant. Dat bewijst dan niet dat het suffix een apart domein van
lettergreepverdeling is, want de plaats van de lettergreepgrens volgt vaak al
uit het feit dat die medeklinker niet met een andere medeklinker kan worden
gecombineerd aan het begin van een lettergreep. Zo is in het woord
werkte de lettergreepgrens
tussen k en
t
voorspelbaar zonder dat de interne morfologische grens een rol speelt, omdat het
cluster kt nu
eenmaal niet een mogelijke aanzet van een Nederlandse lettergreep vormt.
De mogelijke asymmetrie tussen de morfologische en de fonologische bouw van een woord blijkt ook
bij woorden die zijn afgeleid van samenstellingen. Het adjectief
taalkundig bijvoorbeeld is
afgeleid van de samenstelling
taalkunde. De morfologische en
de fonologische structuur zijn niet gelijkvormig: het suffix -ig is morfologisch gezien aangehecht aan de hele
samenstelling taalkunde, maar
fonologisch vormt het een eenheid met het tweede lid
kunde (de slot-sjwa van dit
woord verdwijnt voor de begin-sjwa van het suffix krachtens de regel van Prevocalische sjwa-deletie:
- morfologisch: [[[taal]###N###[kund]###N### -ig]###A###
- fonologisch: (tal)###ω### (kʏn.dəɣ)###ω###
Dat verschil tussen de morfologische en fonologische bouw van woorden is
mooi te zien in een woordgroep als taal- en letterkundige
oefeningen. In deze woordgroep is het gedeelte
kundige in
taalkundige weggelaten onder
identiteit met die zelfde klankreeks in het woord
letterkundige; het deel
kundige is hier geen
morfologische constituent, maar wel een zelfstandig prosodisch woord.
Er is een groep van suffixen die een zelfstandig prosodisch woord vormen.
Het gaat om de volgende suffixen:
1-achtig, -baar, -dom, -heid, -ling, -loos, -schap,
-zaam
Bij het suffix -achtig is dit gemakkelijk te zien
aan de lettergreepverdeling in een woord als
draadachtig, vergeleken met
die van het woord draderig:
draad.ach.tig versus
dra.de.rig. In
draadachtig staat de
slot-/d/ van draad aan het eind van
een syllabe, en daarom wordt deze gerealiseerd als een
t,
terwijl de overeenkomstige medeklinker in
draderig als
d
wordt uitgesproken:
dradərəx.
Dit contrast vinden we ook in het woord
réusachtig ‘als een reus’,
waarin de slotconsonant van reus als
s
wordt gerealiseerd, tegenover
reusáchtig ‘geweldig,
fantastisch’, dat als een ongeleed woord wordt beklemtoond en gesyllabificeerd,
dus als
rø.ˈzɑx.təx,
waarbij de z
van de onderliggende vorm van reus
in een aanzet komt te staan, en dus als
z
wordt uitgesproken.
Zie Booij (1977: 88).
Ook woorden die ongeleed zijn, kunnen uit twee prosodische woorden bestaan. Dit geldt voor
woorden als aalmoes,
luipaard,
oordeel,
oorzaak, en
maarschalk. Deze woorden
hebben hoofdklemtoon op de eerste lettergreep, en een secundaire klemtoon op de
tweede lettergreep, waaruit blijkt dat ze uit meer dan een prosodisch woord
bestaan. Als ze één prosodisch woord vormden, zouden het trocheeën zijn, zonder
een secundaire klemtoon op de tweede lettergreep.
Zie Booij (1999b].
Er zijn ook fonotactische eigenschappen die alleen voor grammaticale
morfemen gelden. Deze kunnen bijvoorbeeld met een sjwa beginnen
en/of uitsluitend een sjwa als vocaal hebben, anders dan lexicale
morfemen. Bij lexicale morfemen is er verschil tussen de
verschillende woordklassen. De stam van de meeste ongelede
werkwoorden bestaat uit maximaal twee syllaben (b.v.
eet,
slenter), terwijl dit niet
geldt voor ongelede zelfstandige naamwoorden die gemakkelijk uit drie of meer
syllaben kunnen bestaan, zoals
olifant of
chocolade (zie 1.2.5.2).
Verder lezen
De prosodische status van suffixen
Bij suffixen die met een medeklinker beginnen, is het niet zo gemakkelijk te zien
of ze aparte domeinen van lettergreepverdeling vormen. In een woord als
eetbaar met de
lettergreepverdeling eet.baar
bijvoorbeeld, zou er ook een lettergreepgrens vallen tussen de
t en
de b als het
suffix -baar geen apart domein van
lettergreepverdeling zou vormen. Een lettergreep kan immers niet beginnen met de
consonantcluster
tb-. Er
zijn echter andere redenen om de in (1) genoemde suffixen als zelfstandige
prosodische woorden te beschouwen: ze bevatten altijd een volle vocaal, en qua
klemtoonpatroon zijn woorden met deze suffixen identiek aan samenstellingen. Zo
hebben het zelfstandig naamwoord
draagbaar (‘brancard’), een
samenstelling, en het bijvoeglijk naamwoord
draagbaar (‘kunnende
gedragen worden’), een afgeleid woord, precies dezelfde fonologische bouw, met
allebei een hoofdklemtoon op het eerste deel
draag, en een bijklemtoon op
het tweede deel baar. Fonologisch
zijn woorden met dergelijke suffixen dus gelijk aan samenstellingen.
De status van prosodisch woord van deze suffixen blijkt ook uit het verschijnsel dat een deel van
een woord kan worden weggelaten onder identiteit met (een deel van) een ander
woord. De voorwaarde voor weglating blijkt te zijn dat het weggelaten deel een
zelfstandig prosodisch woord is. Daarom kunnen delen van samenstellingen, die
ieder op zich een prosodisch woord vormen, weggelaten worden, maar ook sommige suffixen:
Zie Booij (1985).
2ijs- en bruine
beren
land- en
tuinbouw
storm- en
regenachtig
eet- en
drinkbaar
christen- en
heidendom
oever- en
zouteloos
vader- of
moederschap
deugd- en
volgzaamheid
Maar bij suffixen die geen zelfstandig prosodisch woord vormen kan
dat niet:
3*rood- of
groenig
*beschimp- en
kwelling
*eet- en
drinkers
De prosodische status van prefixen
Met betrekking tot lettergreepverdeling is er een asymmetrie te bespeuren tussen
prefixen en suffixen. Zoals we zagen, hebben suffixgrenzen, met uitzondering van
de in (1) genoemde suffixen, geen effect op de lettergreepverdeling; met
prefixgrenzen daarentegen valt in het Nederlands wel altijd een lettergreepgrens
samen. Zo valt er in het werkwoord
verassen (/vɛrɑsən/ of
vərɑsən)
een syllabegrens tussen de
r en
de ɑ, en op
die manier kunnen we het verschil horen met het werkwoord
verrassen, waarin de
r
ambisyllabisch wordt gerealiseerd, en dus ook bij de tweede
lettergreep hoort.
Verder wordt een sjwa altijd gedeleerd voor een volgende vocaal binnen hetzelfde
prosodische woord (bijvoorbeeld:
zonde +
-aar >
zondaar), maar niet over een
prefixgrens heen: beademen wordt
niet uitgesproken als
ba.də.mən,
maar als
bə.a.də.mən.
Dat impliceert niet dat alle prefixen zelfstandige prosodische woorden zijn. Een
prefix als be- bevat alleen een sjwa, en kan dus
geen prosodisch woord zijn, omdat deze prosodische constituent minimaal een
volle klinker vereist. Een woord als
beadem kennen we daarom de
volgende prosodische structuur toe:
Een vergelijkbaar prefix is ge-. In het voltooid
deelwoord geademd verdwijnt de sjwa
van het prefix niet voor de volgende klinker
a. Het
prefix ver- heeft voor veel taalgebruikers
vər
als fonologische vorm, en heeft dan dezelfde prosodische status als be- en ge-: wel een
lettergreep, maar niet een prosodisch woord. Een prefix als achter- (als in
achterhalen) kan daarentegen wel
als zelfstandig prosodisch woord functioneren, omdat het een volle vocaal bevat;
het heeft dan ook een eigen, secundaire, klemtoon, op de eerste lettergreep:
àchterhálen. Veel prefixen
met een volle vocaal kunnen zelfs de hoofdklemtoon van een woord dragen, zoals
het prefix on- in
ónzin. Dit prefix vormt
daarom zelf een prosodisch woord. We merken dit ook bij de verdeling van woorden
met on- in lettergrepen: in een woord als
onaardig valt een
lettergreepgrens direct na de
n:
on.aar.dig. We zien hier
opnieuw een asymmetrie tussen morfologische en prosodische structuur: een prefix
als on- is een gebonden
morfeem, maar wel een zelfstandig prosodisch woord. Dit geldt ook
voor prefixen als ex-, her-, multi-, en super-.
Literatuur
Booij & Rubach (1984), Booij (1985, 1995), Booij & van Santen (2017), Van
Oostendorp (2003).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Geert Booij | juli 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |