3.3.1 Inleiding
Verder lezen
1
Het genus (meervoud:
genera) of grammaticaal geslacht (ook wel:
woordgeslacht) is een eigenschap van substantieven die bepalend is voor de
(vorm van de) lidwoorden, adjectieven en de meeste voornaamwoorden waarmee
een enkelvoudig substantief in combinatie optreedt of waardoor het
vervangen kan worden. Het gemakkelijkst is dit te demonstreren aan de
bepaalde lidwoorden. Het overgrote deel van de substantieven is ófwel
alleen met de ófwel alleen met het te combineren.
Zo is alleen de ezel en niet
het ezeluitgesloten,
maar alleen het paard en niet
de paarduitgesloten
mogelijk. Het belangrijkste genusonderscheid tussen substantieven noemen we
dan ook dat tussen
'de-woorden' (zoals ezel) en
'het-woorden' (zoals
paard). Vanuit dit standpunt bezien kan men dan ook zeggen dat
het Nederlands een
tweegenerasysteem
heeft
[3.3.2].
Naar de-woorden wordt bijv. verwezen met de zelfstandige
voornaamwoorden hij, zij, deze en
die; ze worden gecombineerd met de bijvoeglijke
voornaamwoorden onze en welke en meestal met
verbogen adjectieven (vormen op -e)
[6.4.1.2], bijv. de koppige
ezel, een
koppige ezel). Naar het
-woorden wordt bijv. verwezen met de zelfstandige voornaamwoorden
het, dit en dat; ze worden
gecombineerd met de bijvoeglijke voornaamwoorden ons en
welk en volgens bepaalde regels met verbogen of niet-verbogen
adjectieven (vormen op -e of zonder deze uitgang)
[6.4.1.2], bijv. het mooie
paard, maar een mooi
paard.
2
Het is van belang hier te wijzen op het principiële verschil tussen
grammaticaal geslacht en
natuurlijk geslacht, dat mensen en dieren in mannelijke en
vrouwelijke wezens onderscheidt. Het natuurlijk geslacht kan te merken zijn
bij de voornaamwoordelijke aanduiding. Zo blijkt uit die aanduiding bij
het staatshoofd in een zin als
1 dat men het over een vrouwelijk
staatshoofd heeft:
1Stel dat het staatshoofd hier op bezoek komt, dan moeten we haar toch waardig kunnen
ontvangen.
Dat er, wat betreft de keuze van het lidwoord, geen verband bestaat tussen
natuurlijk geslacht en grammaticaal geslacht, blijkt uit het feit dat
levende wezens ook aangeduid worden door het -woorden:
het meisje,
het moedertje,
het kind,
het staatshoofd,
het jongetje,
het paard en
het varken. Voorts worden zowel
levende wezens als zaken aangeduid door de -woorden:
de koning,
de slager,
de bruid,
de kip,
de stoel,
de geest,
de adem ,
de bank, de
pen.
Interessant is in dit verband de verdeling bij namen voor het vee. Meestal
is de algemene benaming een het-woord, evenals de naam voor
het (!) jong; er bestaan afzonderlijke de-woorden voor de
volwassen mannelijke en vrouwelijke dieren:
het rund - het kalf | de stier - de koe | |
het paard - het veulen | de hengst - de merrie | |
het schaap - het lam | de ram - de ooi | |
het hoen - het kuiken | de haan - de hen/de kip | |
het varken/zwijn - de big | de beer - de zeug |
3
De de-woorden worden, ook als ze geen levende wezens aanduiden,
in de geschreven taal ook wel onderscheiden in
mannelijke en
vrouwelijke woorden, respectievelijk
masculina en feminina. (De het -woorden worden
onzijdig (neutrum) genoemd.) Vanuit dit
standpunt bezien (vergelijk 1) kan men dus zeggen dat het
Nederlands een driegenerasysteem
heeft. Ook in de gesproken taal, zij het slechts sporadisch in het noorden,
maar algemeen in het zuidelijke deel van het taalgebied, waar de dialecten
een driegenerasysteem hebben, wordt dat onderscheid gemaakt. Het
onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke substantieven in het algemeen
komt elders aan de
orde
[3.3.3]. De Woordenlijst Nederlandse taal [1995] en
de verklarende woordenboeken geven informatie over het genus van
individuele woorden.
Het bedoelde onderscheid is alleen van belang voor de verwijzing door
middel van persoonlijke en bezittelijke (en in beperkte mate vragende en
betrekkelijke) voornaamwoorden, de zogenaamde voornaamwoordelijke
aanduiding
[5]. Naar mannelijke substantieven wordt verwezen met de
voornaamwoorden hij,
ie,
zijn, z'
n, wiens,
naar vrouwelijke met zij,
ze,
haar, (d)'
r, wier.
Opmerking
Verdieping
Opmerking
In ouder Nederlands kwam het verschil tussen mannelijk, vrouwelijk en
onzijdig genus ook tot uiting in de vorm van de woorden in
genitief en
datief. In archaïsche taal en
vaste uitdrukkingen zijn hier nog resten van overgebleven. Zo zijn
genitieven op -s en datieven op -e (bijv.
's konings,
des huizes,
ten tijde,
van harte
[3.4]) vormen van mannelijke en onzijdige substantieven;
vrouwelijke substantieven ondergingen in genitief en datief in het
algemeen geen vormverandering (bijv. de dag der
wraak (naast
wraak kwam
wrake voor, maar ook buiten
genitief en datief), in dier
voege).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |