1.5 Verbonden spraak
Woorden worden normaliter niet 'los', in isolatie, uitgesproken. Ze maken
onderdeel uit van taaluitingen, die doorgaans uit meer dan een woord bestaan, al
kan een taaluiting in een conversatie ook uit maar één woord bestaan. Spraak
waarbij woorden gecombineerd worden in één taaluiting, noemen we
verbonden spraak.
In verbonden spraak worden woorden lang niet altijd in hun canonieke
vorm uitgesproken. De canonieke vorm is de klankvorm van een
woord in zorgvuldige spreekstijl. In het Corpus Gesproken Nederlands
bijvoorbeeld wordt slechts 59,7% van de woorden geproduceerd in hun canonieke
vorm. De overige woorden ondergaan allerlei vormen van reductie, zoals weglating
van klinkers, weglating van medeklinkers, en reductie van het aantal syllaben.
Daarnaast variëren bij medeklinkers soms de mate van stembandtrilling en de articulatieplaats.
Bron: Schuppler et al. (2011: 107).
De fonetische realisatie van een woord wordt mede bepaald door de aard van de
uiting waarin dit woord voorkomt. Wie een uiting produceert, gebruikt
bijvoorbeeld een bepaalde spreeksnelheid.
Een hoge spreeksnelheid impliceert echter niet automatisch dat er meer
gereduceerd wordt; zie Van Son & Pols (1990, 1992). Zie Verhoeven et
al. (2004) en Quené (2008) voor het verschil in spreeksnelheid tussen
sprekers in Nederland en in Vlaanderen.
Daarnaast is er variatie in de aandacht waarmee men spreekt. In
informeel taalgebruik is de fonetische realisatie van woorden meer gereduceerd
dan in formeel taalgebruik. Zo is de uitspraak van de eerste klinker van
metaal als
ə,
een geval van Klinkerreductie, afhankelijk van de
spreekstijl.Daarnaast speelt lexicale frequentie een rol: woorden met
een relatief hoge gebruiksfrequentie lenen zich eerder voor reductieprocessen
dan woorden met een lage gebruiksfrequentie. De
i van
het hoogfrequente woord minuut
bijvoorbeeld wordt eerder als sjwa gerealiseerd dan de
i van
piloot, en de
e van
metaal eerder dan de
e van
metriek. Ook de
voorspelbaarheid van een woord speelt een rol: er is meer reductie naarmate een
woord in een bepaalde context voorspelbaarder is.
Naast reductieprocessen zijn er ook assimilatieprocessen, die eveneens het
productiegemak verhogen. Assimilatieprocessen zoals Assimilatie van
stem en Assimilatie van articulatieplaats
zorgen ervoor dat opeenvolgende medeklinkers minder van elkaar verschillen,
waardoor de articulatie van die klankreeksen gemakkelijker wordt. De fonetische
vorm van het woord tandpasta is
bijvoorbeeld vaak
tɑmpɑsta, met deletie
van de t -
een stemloos geworden
d
krachtens Finale Verscherping - gevolgd door assimilatie
van articulatieplaats van de
n aan
de p. De
n
wordt dan net als de
p met de
lippen gearticuleerd, met een
m
als uitkomst.
Veel van deze reductie- en assimilatieprocessen hebben als functie de
articulatorische inspanning van de spreker te verminderen. Als opeenvolgende
klanken minder verschillen, zijn er minder afzonderlijke articulatiebewegingen
nodig. De sjwa is ook gemakkelijker uit te spreken dan een volle vocaal, onder
meer omdat de tong hierbij de ‘neutrale’ stand inneemt. Juist in informele
contexten, waar de spreker kan aannemen dat de hoorder hem of haar gemakkelijk
begrijpt, kan de spreker het zich permitteren om het articulatiegemak te
verhogen.
Verder lezen
Klankvariatie in verbonden spraak
Naarmate woordcombinaties sneller en/of informeler gearticuleerd worden, worden
processen zoals assimilatie van stem en assimilatie van articulatieplaats dus
meer toegepast, evenals reductieprocessen. Daarbij speelt ook de
gebruiksfrequentie van woordgroepen een rol: er is meer assimilatie en reductie
naarmate woordgroepen vaker gebruikt worden, vooral als het vaste combinaties
zijn. Zo kan de woordgroep in ieder
geval worden uitgesproken als
ifɑl,
en het woord mogelijk in
woordgroepen van het type zo …
mogelijk als
mok.
In de volgende deelparagrafen bespreken we dit soort processen voor drie
gebieden:
- 1.5.1 Klankvariatie op woordniveau
- 1.5.2 Klankvariatie in woorden en woordgroepen
- 1.5.3 De fonologie van functiewoorden
Functiewoorden (grammaticale woorden) smelten in verbonden spraak vaak samen met
een aangrenzend woord. We kunnen dit illustreren aan het gedrag van het lidwoord
het. Het zinnetje
Jan kocht het boek bevat een
lidwoord dat een zwakke vorm kan hebben,
ət:
Jan kocht ’t boek. Het lidwoord
begint dan met een sjwa. Omdat een syllabe bij voorkeur niet met een sjwa
begint, vormt dit lidwoord in zijn zwakke vorm in de uitspraak een eenheid met
het voorafgaande woord. Samen vormen ze het prosodisch
woord
(kɔx.tət)###ω###
dat bestaat uit de lettergrepen
(kɔx)###σ###
en
(tət)###σ###.
De grammaticale grens tussen de woorden
kocht en
’t wordt dus in die
uitspraak uitgewist. Het lidwoord wordt dan enclitisch
gebruikt: het lidwoord ‘leunt’ op het vorige woord (de term
cliticum komt van het Griekse werkwoord
klinein ‘leunen’). We kunnen
dit zinnetje dus als volgt in syllaben verdelen (de punt geeft een syllabegrens
aan): Jan.koch.tet.boek. Er kan dus
asymmetrie zijn tussen de grammaticale en de prosodische structuur van een
taaluiting.
Clitisch gebruikte woorden vertonen soms een eigen fonologisch gedrag. Zo kan de
d van
het voornaamwoord dat als een
t
worden uitgesproken in Is dat juist?
ɪstɑtjœyst, terwijl de
d in
het consonantcluster
sd
gewoonlijk wordt uitgesproken als
d,
zoals in wasdag
wɑzdɑx.
In spontane conversatie wordt
sd
ook wel uitgesproken als
st,
net zoals in Is dat juist;
zie Ernestus et al. 2006).
Het fonologisch gedrag van clitica vormt dus een apart onderwerp in de
fonologie van het Nederlands.Variabele fonologische regels of fonetische processen?
Verdieping
Variabele fonologische regels of fonetische processen?
Fonetische processen die optreden in verbonden spraak worden wel
gekarakteriseerd als variabele fonologische regels.
Zulke regels werken niet categorisch en kunnen een gradueel effect
hebben. De term ‘regel’ wordt door sommige taalkundigen gebruikt als
karakterisering van zulke processen om aan te geven dat deze
taalspecifiek zijn, en niet het effect van universele mechanismen van
articulatie. Ze behoren dus tot de grammatica van een bepaalde taal of
taalvariëteit.
Gebruiksfrequentie speelt een rol in de toepassing van variabele
fonologische regels in woorden en woordcombinaties. Er zijn veel
woordcombinaties met een betrekkelijk hoge gebruiksfrequentie, en die
zijn daardoor meer onderhevig aan processen van reductie die de
articulatie vereenvoudigen. Ook de voorspelbaarheid van een woord in een
bepaalde context heeft effect op de toepassing van zulke regels. Sociale
kenmerken van een spreker en diens geografische herkomst kunnen ook een
rol spelen in de toepassing van variabele fonologische regels.
Fonetische processen in verbonden spraak zijn vaak geen categorische,
maar graduele processen. Ook daarin onderscheiden ze zich van de
(verplicht toegepaste) regels van de woordfonologie en de regels voor morfo-lexicale allomorfie. Een voorbeeld is klinkerreductie,
de reductie van een volle klinker in een onbeklemtoonde syllabe tot een
sjwa. We zouden dit proces kunnen karakteriseren als een (variabele)
fonologische regel die een volle klinker verandert in een sjwa. In dat
geval vatten we klinkerreductie op als een categorische regel, die een
foneem vervangt door een ander foneem. Als er fonologische contexten
zijn die toepassing van een proces blokkeren, kan dit een overweging
zijn om deze variatie met een variabele fonologische regel te
beschrijven. Het proces van klinkerreductie is bijvoorbeeld onderhevig
aan fonologische condities. De klinker mag bijvoorbeeld niet aan het
begin van een syllabe staan, of voorafgegaan worden door een
h.
Uit fonetisch onderzoek blijkt echter dat klinkerreductie in veel
gevallen een gradueel proces is, en dat een klinker dus ook wel
gereduceerd, maar nog niet helemaal een sjwa kan zijn.
Zie Koopmans-van Beinum (1980, 1982), Van Bergem (1993,
1995a,b).
De interpretatie van zulke fonologische processen als (variabele)
fonologische regels is mogelijk omdat onze perceptie van klanken
categoriaal is. Als we bijvoorbeeld luisteren naar verschillende
realisaties van het woord
metaal, dan horen we of
metal,
of
mətal,
terwijl de feitelijke uitspraak van de klinker van de eerste syllabe in
een concreet geval ergens tussen de
e
en de
ə
in zou kunnen zitten.
Zie Van Bergem (1995a,b), Booij (1995:
126), Ernestus (2011: 2118-19, 2012), Kloots
(2008).
Door veel onderzoekers van verbonden spraak wordt de term ‘fonologische
regel’ gereserveerd voor categoriale regels zoals Finale verscherping.
De variaties in de uitspraak van woorden in verbonden spraak worden
daarentegen vanwege het graduele karakter beschreven als het resultaat
van fonetische processen. De karakterisering van bijvoorbeeld
klinkerreductie als een fonetisch proces sluit overigens niet uit dat de
fonologische structuur van het woord een rol speelt in de toepassing van
zo’n proces. De grammatica van een taal bevat in die benadering naast
een fonologische component met fonologische regels een component van
fonetische processen. Die processen kunnen gezien worden als
taalspecifieke invullingen van universele fonetische processen.
Zie Van Heuven & Hoos (1991), Ernestus (2000, 2011, 2012),
Plug (2003), Hinskens et al. (2014), Strycharczuk & Sebregts
(2018) voor bespreking van deze kwestie.
Naast algemene patronen van variatie zijn er ook woordspecifieke vormen
van. Een voorbeeld is de uitspraak van het als bijwoord gebruikte woord
natuurlijk met de
betekenis ‘vanzelfsprekend’ als
ty:rlək
of zelfs
ty:k
in informeel taalgebruik.
Zie Ernestus (2000), Keune et al.
(2005).
Voor dit soort reductie is geen algemene
regel te geven, want je kunt bijvoorbeeld het woord
natuur, dat ook met
de onbeklemtoonde syllabe na
begint, niet uitspreken als
ty:r.
Dat zou je wel verwachten als er een fonologische regel in het spel was.
Zulke gereduceerde varianten van een woord worden opgeslagen in het
lexicaal geheugen van de taalgebruiker. De gebruikers van het Nederlands
weten bijvoorbeeld dat de variant
ty:rlək
wel kan worden gebruikt als bijwoord, maar niet als bijvoeglijk
naamwoord (zoals in *een tuurlijk
proces). Toch wordt deze woordspecifieke
vorm van reductie wel mede bepaald door het fonologisch systeem van het
Nederlands, want juist tweelettergrepige woorden met de vorm van een
trochee zijn heel gewoon en frequent, en kunnen
beschouwd worden als woorden met een optimale fonetische vorm. De
fonetische vorm
ty:rlək
is zo’n trochee.Bronnen van informatie over verbonden spraak
Informatie verzamelen over verbonden spraak kan op verschillende manieren. In de
eerste plaats kan een fonoloog zelf observeren wat zij of hij hoort. Ook kan
gebruik gemaakt worden van observaties van andere fonologen die worden
gerapporteerd in de vakliteratuur. Fonologen kunnen daarnaast intuïties hebben
over de fonologische welgevormdheid van taaluitingen, met name in hun
moedertaal, en deze toetsen aan de intuïties van anderen. Veel oudere
fonologische beschrijvingen van het Nederlands zoals Booij (1995), zijn
grotendeels gebaseerd op deze bronnen van informatie.
Een andere bron van informatie vormen de resultaten van experimenten, waarin
proefpersonen taaluitingen produceren of beluisteren.
Een heel belangrijke bron van informatie over verbonden spraak zijn opnames en
transcripties van gesproken tekst, die vaak gemaakt worden voor dialectologisch
of sociolinguïstisch onderzoek. Je kunt als fonoloog zelf opnames beluisteren en
transcriberen. In sommige corpora is de uitspraak van woorden van een aantal
sprekers getranscribeerd door meer dan één persoon, om zo de betrouwbaarheid van
de transcripties te vergroten. Dit geldt voor een deel van het Corpus Gesproken Nederlands .
Zie Oostdijk (2000, 2005) en Van Eerten (2007) voor informatie over dit
corpus.
Men kan deze transcripties systematisch vergelijken met de canonieke fonologische
vormen van woorden zoals die worden gegeven in woordenboeken met
uitspraakinformatie. Op die manier krijgen we een betrouwbaar beeld van de
kenmerken van verbonden spraak, doordat de informatie is gebaseerd op een groot
aantal sprekers, met verschillende spreekstijlen, en met meer dan een
beoordelaar. Een voorbeeld van dit soort analyses is Coussé et al. (2007), een
analyse van de uitspraak van klinkers in het Corpus Gesproken Nederlands. In
Kloots et al. (2009) vinden we een analyse van sjwa-invoeging in een corpus met
spontaan gesproken Standaardnederlands van 80 Nederlandse en 80 Belgische
leraren Nederlands. Schuppler et al. (2011) is een analyse van het Ernestus Corpus , een corpus gesproken taal voor het
onderzoek in Ernestus (2000), gemaakt met behulp van een automatische
spraakherkenner, en dus niet door middel van handmatige transcriptie.
Het bepalen van de juiste transcriptie van een woord is niet altijd
eenvoudig. Ook getrainde transcribenten zijn het niet altijd met elkaar
eens over wat ze horen. Zie voor een bespreking van deze problemen
Cucchiarini (1993) en Ernestus & Baayen (2011).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Geert Booij, Kathy Rys | oktober 2020 | Een tussentijdse versie van dit hoofdstukdeel werd van commentaar voorzien door Mirjam Ernestus, Frans Hinskens, Hanne Kloots, en Anne-France-Pinget. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van dit hoofdstukdeel berust bij de redacteure(en). |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |