1.6.1 De klemtoon van ongelede woorden
In ongelede woorden kan de positie van de hoofdklemtoon voor een deel voorspeld
worden op basis van de klankopbouw van de syllaben. Een algemene beperking is
dat een syllabe met een sjwa als klinker nooit klemtoon kan krijgen (1a).
Uitzonderingen doen zich voor bij gebruik van contrastief accent op
lidwoorden, zoals in de zin Dit is dé winkel voor
lekkere kaas, en in een uitdrukking als
Dit is jé van
het.
In tweelettergrepige woorden valt de klemtoon meestal op de voorlaatste syllabe,
zoals in de woorden (1):
In de woorden (1a) kan de klemtoon alleen op de voorlaatste syllabe vallen, omdat
de laatste syllabe een sjwa bevat, die nooit klemtoon kan dragen. De woorden
(1b) gaan uit op een klinker, die in (1c) op een medeklinker. Dat maakt
blijkbaar geen verschil voor de plaats van de klemtoon. Uitzonderingen op deze
regelmaat vormen uitheemse tweelettergrepige woorden, voornamelijk ontleend aan
het Frans. Die woorden hebben, net als in het Frans, klemtoon op de laatste
syllabe:
2buréau, cadéau, chemíé, japón, kanón,
troféé
De taalgebruiker moet dus onthouden welke tweelettergrepige woorden afwijkend
zijn, en woordfinale klemtoon hebben.
We zouden die woorden in een grammaticale beschrijving daarom kunnen
voorzien van een diakritisch kenmerk [+Eindklemtoon], dat dan een regel
in werking stelt die klemtoon toekent aan de laatste syllabe. Een andere
mogelijkheid is klemtoon deel te laten uit maken van de fonologische
representatie van zulke woorden in het lexicon.
Er zijn veel meerlettergrepige woorden waarvan je aan de klankvorm kunt zien waar
deze de hoofdklemtoon krijgen. De regelmatigheden kunnen worden geformuleerd met
behulp van het begrip syllabegewicht. We kunnen drie typen
syllaben onderscheiden:
3Syllabegewicht
lichte syllabe: de syllabe eindigt op een
klinker;
zware syllabe: de syllabe eindigt op een ongespannen
klinker + 1 medeklinker;
superzware syllabe: de syllabe eindigt op een gespannen
klinker +1 medeklinker, of een ongespannen klinker + 2
medeklinkers.
Dit onderscheid in syllabegewicht wordt ook wel omschreven met behulp van het begrip mora: elke klinker en medeklinker in het rijm van een syllabe telt als een mora: een lichte syllabe bevat dus 1 mora, een zware 2, en een superzware 3 mora’s.
Superzware syllaben, die alleen aan het eind van een (ongeleed) woord voorkomen,
trekken klemtoon aan (4a, b). Syllaben met een tweeklank als klinker trekken
doorgaans ook klemtoon aan zonder een erop volgende medeklinker (4c).
Bij woorden van drie of meer syllaben die eindigen op een zware syllabe valt de
klemtoon niet altijd op de voorlaatste syllabe: de klemtoon valt op de
voor-voorlaatste syllabe als de voorlaatste syllabe licht is. Deze regel
voorspelt het verschil in positie van de hoofdklemtoon tussen de woorden (5a) en
(5b). In de woorden (5a) is de voorlaatste syllabe zwaar, in de woorden (5b) is
deze licht.
De regel voor hoofdklemtoon kan dus als volgt geformuleerd worden:
6Regel voor hoofdklemtoon
In meerlettergrepige
woorden valt de hoofdklemtoon op de
voorlaatste syllabe (tenzij deze een sjwa bevat),
maar:
- op de laatste
syllabe als die superzwaar is, of een tweeklank
bevat;
- op de
voor-voorlaatste syllabe als de laatste zwaar is, en de
voorlaatste licht.
Bij woorden die eindigen op een zware syllabe is er variatie in de plaats van de
klemtoon, zoals de volgende voorbeelden laten zien:
De woorden in (7a) zullen als uitzondering op de Regel voor hoofdklemtoon moeten
worden beschouwd want hun laatste syllabe is niet superzwaar.
Ze kunnen gemarkeerd worden als [+Eindklemtoon], net zoals de woorden
(2), of een specificatie hebben voor klemtoon in hun lexicale
representatie.
Er zijn drie soorten uitzonderingen op de Regel voor hoofdklemtoon. In de eerste
plaats zijn er woorden, vaak van Latijnse afkomst, die klemtoon dragen op de
voor-voorlaatste syllabe in plaats van de door de regel voorspelde voorlaatste
syllabe:
In het Latijn valt de klemtoon van een woord op de voorlaatste syllabe, behalve
als dat een lichte syllabe is. In het Latijn is een syllabe met een
i
licht, omdat die klinker kort is, en in een open syllabe staat. Daarom valt de
klemtoon bij zulke lichte syllaben op de syllabe ervoor. Ze zijn meestal
herkenbaar als aan het Latijn ontleende woorden door hun klankvorm: het zijn
woorden die eindigen op klankreeksen als -ina,
-ika, -ia, of
-io. We zouden daarom een regel kunnen aannemen
dat van zulke woorden de laatste syllabe extrametrisch is,
dat wil zeggen: niet meetelt voor de berekening van de klemtoonpositie. In de
woorden in (8e) is de klinker van de voorlaatste syllabe een sjwa, die nooit
klemtoon kan krijgen. Daarom valt ook in deze woorden voorspelbaar de klemtoon
op de voor-voorlaatste syllabe. Ook in uitheemse namen zoals
Cánada, México, en
Paramáribo kan de laatste
syllabe als extrametrisch beschouwd worden.
Uit het Latijn afkomstige woorden die eindigen op een zware syllabe krijgen
klemtoon overeenkomstig de Regel voor hoofdklemtoon:
Er zijn naast de tweelettergrepige klinkerfinale woorden in (2) ook klinkerfinale
woorden met meer dan twee syllaben, waarin de klemtoon niet de door de Regel
voor hoofdklemtoon voorspelde positie inneemt, maar op de laatste syllabe valt,
woorden als:
10canapé, continú, paraplú, democratíé, individú, psychologíé
Dit zijn weer woorden met een Franse afkomst.
In de woorden in (11a), met een superzware laatste syllabe, heeft de klemtoon de
door de Regel voor hoofdklemtoon voorspelde positie, maar in de woorden in
(11b), ook woorden met een superzware laatste syllabe, draagt de
voor-voorlaatste syllabe de hoofdklemtoon:
Bij de woorden in (11b) zou de laatste syllabe daarom kunnen worden gemarkeerd
als extrametrisch, dat wil zeggen: de laatste syllabe moet buiten beschouwing
worden gelaten bij de berekening van de plaats van de hoofdklemtoon. De Regel
voor hoofdklemtoon zal dan klemtoon toekennen aan de voor-voorlaatste
syllabe.
De generalisatie die we kunnen maken over al deze klemtoonpatronen is dat het
altijd een van de laatste drie syllaben van een woord is, die de hoofdklemtoon
krijgt, en dat we de laatste drie syllaben van een woord moeten bekijken om de
locatie van de hoofdklemtoon te bepalen. Dit wordt het
driesyllabevenster voor klemtoon genoemd.
Verder lezen
Klemtoonverschuiving in uitheemse woorden
Dat de Regel voor hoofdklemtoon meestal klemtoon vraagt op de voorlaatste
syllabe, zien we ook aan verschuivingen bij sommige sprekers in de locatie van
de hoofdklemtoon. Zo wordt het woord
nótulen door velen uitgesproken
als notúlen. Andere voorbeelden van
deze klemtoonverschuiving zijn de volgende woorden:
12bádminton >
badmínton
catálogus >
catalógus
Hónduras >
Hondúras
Hélsinki >
Helsínki
Hérakles >
HeráklesHerákles is de naam van een
voetbalclub uit Almelo.
normáliter >
normalíter
página >
pagína
De uitspraak van deze woorden met klemtoon op de voorlaatste syllabe is niet
overeenkomstig de conventies van de Nederlandse grammatica, en kan daarom als
fout worden aangemerkt, maar laat wel mooi zien wat de hoofdregel voor
klemtoonplaatsing van de taalgebruiker is.
Klemtoon in geografische namen
De historische afkomst van woorden kan, soms in combinatie met de fonologische
bouw ervan, een rol spelen in de positie van de klemtoon. Dat geldt met name
voor geografische namen. Omdat in het Germaans oorspronkelijk de klemtoon op de
eerste syllabe van een woord lag, hebben veel geografische namen van Germaanse
afkomst die beginklemtoon, zoals we zien in de woorden in (13):
13Álkmaar, Ántwerpen,
Bétuwe, Véluwe, Gróningen, Lééuwarden,
Lóppersum;
Ámerongen,
Éverdingen, Wágeningen, Wáteringen
Ook hier zijn bepaalde fonologische patronen te herkennen. Zo hebben geografische
namen op -ingen altijd klemtoon aan het woordbegin.
Bijzonder is dat in vierlettergrepige woorden als
Wageningen de klemtoon
buiten het driesyllabevenster valt. Geografische namen die op -dam eindigen, zoals Amsterdám
en
Rotterdám hebben daarentegen
altijd klemtoon op de laatste syllabe.
Geografische namen kunnen ook uitzonderingen vormen op andere onderdelen van de
Regel voor hoofdklemtoon. Zo hebben namen als
Móskou,
Nássau en
Wárschau klemtoon op de
eerste syllabe, ook al bevat de tweede syllabe een tweeklank.
Verlies van geleedheid
Een bron van uitzonderingen op de Regel voor hoofdklemtoon vormen woorden die hun
morfologische structuur verloren hebben, en dus als ongeleed worden ervaren,
maar klemtoon op de eerste syllabe hebben, net zoals vergelijkbare
samenstellingen waarvan het eerste deel eenlettergrepig is:
14ámbacht, brúiloft,
éékhoorn, máárschalk, óórdeel, óórzaak
Zulke woorden zijn in het huidige Nederlands geen samenstellingen meer, maar ze
kunnen meestal wel opgevat worden als een reeks van twee prosodische
woorden, waardoor ze het klemtoonpatroon van samenstellingen
krijgen. Zo bestaat een woord als
eekhoorn uit de prosodische
woorden eek en
hoorn. De status van
prosodisch woord van het gedeelte
eek blijkt ook uit het feit dat
de eerste syllabe superzwaar is, wat normaliter alleen kan aan het eind van een woord.
Zie Booij (1999).
Literatuur
Van Lessen Kloeke (1973), Van Marle (1980), Van der Hulst (1984), Kager &
Zonneveld (1986), Kager (1989), Trommelen & Zonneveld (1989), Neijt &
Van Heuven (1992), Nouveau (1994), Booij (1996, 1999), van Oostendorp (1997),
Gussenhoven (2009).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Geert Booij | september 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |