12.3.2.1.6 Het voorvoegsel mis-
Het voorvoegsel, of prefix, mis- met de betekenis ‘verkeerd, niet
goed, niet’ vinden we onder meer in de volgende werkwoorden:
1misbruiken, misdoen, mishandelen, misleiden, mismaken, misstaan, misvormen, (zich) misdragen, (zich) misrekenen, misgunnen, miskennen, mislukken
Het procedé is niet productief, behalve in Belgisch-Nederlands (vooral voor het vormen van
wederkerende werkwoorden). Voorbeelden zijn:
2misgeven, misleggen, misschatten, mispeuteren; (zich) miskopen, (zich) mislopen, (zich) mispakken, (zich) misrijden, (zich) misschrijven, (zich) misspreken
Soms treedt het werkwoord met mis- alleen op in de vorm van een als adjectief gebruikt voltooid deelwoord, zoals in mismaakt, misplaatst en misdeeld.
Met dezelfde betekenis als deze prefixwerkwoorden komen ook samenkoppelingen met mis
voor.
Verder lezen
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Geert Booij | juni 2022 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 12,../../data/archief/ans2/e-ans/12/body.html; |