18.5.4.1.ii Weglaatbaarheid van te bij infinitieven
Verder lezen
Of een infinitief als werkwoordelijke aanvulling al dan niet voorafgegaan
wordt door te, is afhankelijk van het groepsvormend werkwoord
(hulpwerkwoord) waarbij de infinitief aanvulling is. Meestal is er per
groepsvormend werkwoord maar één mogelijkheid: infinitief met
te of infinitief zonder te. Soms zijn er twee
mogelijkheden, meestal samenhangend met syntactische en/of semantische
factoren. Een enkele keer zijn er regionale verschillen. Deze
bijzonderheden worden vermeld bij de behandeling van de desbetreffende
combinaties in de volgende subparagrafen. Hieronder volgen algemene regels
van syntactische aard over de weglaatbaarheid van te en enkele
opmerkingen van stilistische aard.
De groepsvormende werkwoorden liggen, zitten,
staan en lopen
(zie
[18.5.4.2]), alsmede de werkwoorden (be)hoeven
(zie
[18.5.4.4]) en durven
(zie
[18.5.4.7]), die normaal met een infinitief met te
gecombineerd worden, kunnen onder bepaalde voorwaarden toch een infinitief
zónder te als aanvulling krijgen. Het groepsvormende werkwoord
moet als deel van een werkwoordelijke eindgroep direct aan zijn aanvulling
vooraf gaan en bovendien voldoen aan één van de volgende drie voorwaarden:
- het verschijnt zelf als infinitief zonder te, dat wil zeggen dat het zelf afhankelijk is van een ander groepsvormend werkwoord (hulpwerkwoord) dat een (vervangende) infinitief als aanvulling vereist (bijv. hebben/zijn of een modaal hulpwerkwoord zoals kunnen);
- het groepsvormend werkwoord is achter-pv met een meervoudsvorm van de indicatief presens (en komt dus in vorm en plaatsing overeen met een infinitief zonder te);
- het groepsvormend werkwoord treedt zelf op als infinitief met te, dat wil zeggen het hangt zelf al af van een groepsvormend werkwoord dat te + infinitief als aanvulling vereist (zoals bijv. schijnen).
We illustreren een en ander aan de hand van het groepsvormend werkwoord
zitten:
Het groepsvormend werkwoord hangen (onovergankelijk), dat naar
de betekenis bij zitten etc. aansluit, vormt op dit alles een
uitzondering: de ervan afhangende infinitief behoudt in de regel
te, ook als aan één van de genoemde voorwaarden voldaan is
(zie
[18.5.4.2] voor voorbeelden).
We lichten de drie hierboven genoemde gevallen toe:
-
(ad [1]/[2]) In werkwoordgroepen die aan de
eerste of de tweede voorwaarde voldoen, is te soms vrij
weglaatbaar (zoals in de zinnen 2
en 4 hierboven), soms lijkt
weglating van te nagenoeg verplicht. Vooralsnog valt niet
precies aan te geven wanneer het ene of het andere het geval is. We
volstaan met een aantal voorbeelden ter vergelijking. Het facultatieve
te is hier, evenals in de volgende subparagrafen, tussen
ronde haakjes geplaatst:
6Aan zijn integriteit heeft men nooit hoeven (te) twijfelen.7Als ze aan zijn integriteit niet hoeven (te) twijfelen, wat is dan het probleem?8Met die jurk heeft ze zich nooit in het openbaar durven (te) vertonen.9Als ze zich met die jurken nooit in het openbaar durven (te) vertonen, moet er toch wel iets mee aan de hand zijn.10Kijk die mensen toch eens staan (te) dringen!In eindgroepen die uit drie of meer werkwoorden bestaan, is weglating van te voor het zelfstandig werkwoord verplicht. Vergelijk:
-
(ad [3]) Bij werkwoordgroepen die aan de derde voorwaarde
voldoen is er op z'n minst een sterke voorkeur voor weglating van
te bij de laatste infinitief. Zie zin
5 en de volgende twee voorbeelden:
Er bestaat een tendentie om een opeenvolging van twee infinitieven met
te na elkaar in dezelfde zin te vermijden. De (b)
-varianten van de zinnen 5,
21 en
22 zijn dan ook te verkiezen boven
de (a) -varianten. Daar staat echter tegenover dat het niet
mogelijk is te zonder meer weg te laten bij andere dan de
hierboven genoemde groepsvormende werkwoorden, althans niet in de
standaardtaal:
23Wij
hebben het gedaan om dat kind te trachten redden.uitgesloten
24Het
schijnt nu werkelijk hard te beginnen vriezen.regionaal
25(Hij knapt
goed op: ) hij begint al weer te proberen lopen.regionaal
Voor het regionale karakter van zinnen als de laatste twee zie men
respectievelijk
[18.5.4.20]
en
[18.5.4.17/2].
Zinnen met twee infinitieven met te achter elkaar zijn ook
hier theoretisch mogelijk, maar ze zijn ongebruikelijk. Zinnen als
26 t/m
28 worden dan ook stilistisch niet
fraai gevonden:
26Wij hebben het gedaan om dat
kind te trachten te redden.
27Het schijnt nu werkelijk hard
te beginnen te vriezen.
28(Hij knapt goed op: ) hij
begint al weer te proberen te
lopen.
In de praktijk zal men de voorkeur geven aan niet-groepsvormend gebruik van
trachten
in plaats van 23, waardoor de twee
infinitieven met
te
niet meer vlak achter elkaar staan (zie 29),
en een zin met een bijzin in plaats van 24, waardoor de
eerste infinitief in een persoonsvorm wordt veranderd (bijv. 30); ook toevoeging van
om
vóór
te
zoals in 31 kan de zin wat natuurlijker doen
klinken (
proberen
is dan niet langer groepsvormend gebruikt):
29Wij hebben het gedaan om te
trachten dat kind te redden.
30Het schijnt dat het nu
werkelijk hard begint te
vriezen.
31(Hij knapt goed op: ) hij
begint al weer te proberen om te
lopen.
Met name in gesproken taal zijn soms gevallen als de zinnen hieronder te
horen waarin te bij de eerste infinitief
weggelaten is:
32Wim
schijnt de hele les zitten te slapen.twijfelachtig
33Aan
zijn integriteit schijnt men niet hoeven te
twijfelen.twijfelachtig
34Wij
hebben het gedaan om dat kind trachten te redden.twijfelachtig
35Het
schijnt nu werkelijk hard beginnen te vriezen.twijfelachtig
36(Hij
knapt goed op: ) hij begint al weer proberen te lopen.twijfelachtig
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |