8.7.3 Gebruik van voornaamwoordelijke bijwoorden
Verder lezen
1a
Het gebruik van persoonlijke, aanwijzende, vragende en betrekkelijke
voornaamwoordelijke bijwoorden is vrijwel algemeen voor verwijzing naar
zaken en niet-menselijke levende wezens. Het gebruik van er +
voorzetselbijwoord in plaats van voorzetsel + het is altijd
verplicht, bijv.:
Het
gebruik van (n)ergens/overal +
voorzetselbijwoord in plaats van voorzetsel + (n)
iets/alles is niet dwingend. Zo kunnen naast elkaar voorkomen:
Een algemene beperking op het gebruik van voornaamwoordelijke bijwoorden
is de volgende: wanneer voornaamwoorden met een nabepaling zijn verbonden,
kan geen voornaamwoordelijk bijwoord in de plaats van een
voorzetselconstituent komen, bijv.:
1b
Vooral in gesproken taal kan een voornaamwoordelijk bijwoord bovendien
gebruikt worden om naar personen te
verwijzen. Dit gebruik, dat met name bij betrekkelijke
voornaamwoordelijke bijwoorden voorkomt, behoort in de meeste gevallen tot
de informele taal. Voorbeelden:
Bij de opening van een telefoongesprek is de verwijzing naar een persoon
met een voornaamwoordelijk bijwoord niet informeel, bijv.:
13A: (Spreek ik met Willemsen?) B:
Daar spreekt u
mee.
2
Heel gewoon is ook het gebruik van een voorzetselconstituent met sterk
beklemtoonde voornaamwoorden, bijv. wanneer de spreker ter verduidelijking
om een herhaling verzoekt van iets dat al gezegd is. Een voornaamwoordelijk
bijwoord is echter niet uitgesloten. Vergelijk:
Bij de bevraging van personen is echter alleen de constructie voorzetsel +
vragend voornaamwoord mogelijk, bijv.:
Voor meer voorbeelden (met aanwijzende dan wel vragende voornaamwoorden) zie(5.6.3.3.2)
(5.7.4.2,
sectie 3).
3
Het gebruik van een voornaamwoordelijk bijwoord in plaats van voorzetsel +
voornaamwoord is verplicht:
-
als verwezen wordt naar een hele zin, bijv.:
-
wanneer er van een ingesloten antecedent sprake is, zoals in:
Zie voor meer voorbeelden(5.8.5.5.ii, sectie 2).
4
Een voorlopig voorzetselvoorwerp treedt altijd in de vorm van een
voornaamwoordelijk bijwoord op, bijv.:
21Hij zweeg
erover dat hij ook in de gevangenis gezeten
had.
22Denk
erom dat je de deur goed sluit.
5
Ter vervanging van een voorzetselconstituent die een algemene
plaatsaanduiding noemt (situerend), wordt gewoonlijk een bijwoord van
plaats gebruikt in plaats van een voornaamwoordelijk bijwoord. In
betrekkelijke bijzinnen is ook wel een voornaamwoordelijk bijwoord mogelijk.
Voorbeelden:
Gaat het echter om de aanduiding van een plaatsverhouding tussen twee
zelfstandigheden (relationeel), dan kan een voornaamwoordelijk bijwoord of
een bijwoord van plaats gebruikt worden naargelang van de context of de
situatie. Vergelijk 28 en
29:
28(Even kijken of m'n sjaal in de
auto ligt.) Ja hoor, hij ligt er. (ook wel: (...) hij
ligt erin)
29(Heb ik m'n sjaal meegenomen of
ligt hij nog in de auto?) Hij ligt er nog
in. (ook wel: Hij ligt er
nog)
Betreft het een nauwkeurige aanduiding van een plaatsverhouding (onder meer
bij nadruk of bij contrast), dan is een voornaamwoordelijk bijwoord in
plaats van een bijwoord van plaats verplicht:
32(M'n handschoenen liggen niet óp
maar ín de kast.) Ze liggen er niet
óp maar erín. (of elliptisch:
er niet óp maar
ín)
Voor het onderscheid tussen situerende en relationele bepalingen van plaats
zie
[20.10.2.2].
6
Ook bij bepalingen van tijd maakt het verschil of er sprake is van een
algemene tijdsaanduiding zonder meer of van een verhouding tussen twee
tijdstippen of periodes
(vergelijk
[20.10.3.2]). In het eerste geval kan geen voornaamwoordelijk
bijwoord gebruikt worden, in het tweede geval wel. Vergelijk:
34(Tot
zes uur ben ik hier. Na zes uur ben ik thuis te bereiken.)
Daarna ben ik thuis te bereiken. (ook:
dan)
Een bijzonder geval vormen voorzetselconstituenten als voor een paar dagen (= 'een
(bepaalde) periode geleden') en over een paar dagen
(='na afloop van een (bepaalde) periode'). In plaats van dergelijke constituenten kan geen
voornaamwoordelijk bijwoord (ervoor, erover, enz.)
gebruikt worden:
7
Bij richtingsbepalingen wordt eveneens in sommige gevallen geen
voornaamwoordelijk bijwoord gebruikt.
Nagenoeg beperkt tot formeel en/of regionaal (met name Belgisch Nederlands)
taalgebruik zijn combinaties van een van de voorzetsels langs,
naar en van met een van de bijwoorden
daar, hier, waar, (n)
ergens en overal in plaats van een voornaamwoordelijk
bijwoord. Voorbeelden zijn:
De combinatie van het voorzetsel van + het bijwoord
waar, die gewoonlijk in één woord geschreven wordt, doet
dienst als vragend bijwoord.
In de standaardtaal wordt voorts geen voornaamwoordelijk bijwoord gebruikt
ter vervanging van voorzetselconstituenten als in de volgende zinnen:
Opmerking
Verdieping
Opmerking
Het bijwoord vanwaar komt in de standaardtaal wel voor met
een causale betekenis. Als aanwijzende pendant heeft het in die betekenis
vandaar. Voorbeelden:
iVanwaar die
opwinding, mijne heren?
ii(Deze bijwoorden hebben een
verwijzende functie.) Vandaar de benaming
voornaamwoordelijke bijwoorden.
Verder kan vanwaar ook functioneren als betrekkelijk
bijwoord:
iiiDe berg
vanwaar u die landerijen kunt overzien, heet de
Geluksberg.
Hiernaast zijn voornaamwoordelijke bijwoorden (daarvanaf,
daarvanuit) ongebruikelijk. Wel kan het naamwoordelijke
gedeelte uit deze voorzetselconstituenten door een bijwoord van plaats
vervangen worden, wat als resultaat kan geven:
Opmerking
Verdieping
Opmerking
In informele taal komt na vragende voornaamwoordelijke bijwoorden in
bijzinnen toevoeging van dat of of voor, maar
alleen regionaal (
dat
in België en de zuidelijke provincies van Nederland,
of
in de provincies Noord- en Zuid-Holland), bijv.:
iWeet zij misschien
waarmee dat we Cornelis een plezier kunnen
doen?informeel,regionaal
ii
Waaraan of ik dat te danken heb, weet ik
niet.informeel,regionaal
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |