3.3.3 Mannelijke en vrouwelijke de-woorden
Verder lezen
1
Wat de verdeling van de de-woorden in mannelijke en
vrouwelijke substantieven betreft, is er een duidelijk verschil tussen de
twee delen van het Nederlandse taalgebied die we ruwweg kunnen aanduiden
als de noordelijke en de zuidelijke helft. Verder bestaat er een niet
onbelangrijk verschil tussen gesproken en geschreven taal. Bovendien zijn
er generatieverschillen.
2
Alleen ten aanzien van de
persoonsnamen bestaat
er overeenstemming tussen alle taalgebruikers.
Namen van mannelijke personen (bijv.
vader,
koning,
leraar) zijn
mannelijke, namen van vrouwelijke personen (bijv.
moeder,
koningin,
lerares) zijn
vrouwelijke substantieven.
Een apart geval vormen persoonsnamen als
deugniet,
gids,
leerling,
persoon,
baby,
arts,
dokter,
minister, zelfstandig gebruikte
adjectieven als arme,
blinde,
zieke en zelfstandig gebruikte
deelwoorden als beklaagde,
gewonde,
verdachte. Dergelijke woorden
kunnen zowel mannen als vrouwen aanduiden. Ze worden daarom
gemeenslachtige (of
gemeenkunnige of commune) substantieven genoemd. Deze
substantieven worden als mannelijk, respectievelijk als vrouwelijk
behandeld, naargelang van het geslacht van de aangeduide personen. Zo
kunnen bijvoorbeeld naast elkaar gebruikt worden:
Zie hiervoor
verder
[5.1.2/1].
3
Ten aanzien van de
diernamen is het
gebruik in noord en zuid, zeker in gesproken taal, verschillend. In het
noorden worden deze substantieven in het algemeen alleen als vrouwelijk
behandeld als de spreker zich het geslacht van het dier duidelijk bewust is
of dit om een of andere reden expliciet wil aangeven. Zo kunnen naast
elkaar voorkomen:
2De poes is de
hele dag in de weer met haar
jongen.
3Zie je
die koe?Hij staat net met
zijn kop naar deze kant.
In het zuiden komen zowel mannelijke als vrouwelijke diernamen voor en de
vrouwelijke worden als vrouwelijk behandeld, ook als het niet de bedoeling
is het natuurlijk geslacht aan te geven, bijv.:
4Als je die muis
niet kunt vangen, vreet ze vannacht het laatste
stukje op.
4
Ten aanzien van de-woorden die geen personen of dieren
aanduiden geldt het volgende.
In de gesproken taal worden deze woorden in het noorden vrij algemeen als
mannelijk behandeld; in de geschreven taal worden in het noorden een aantal,
met name formeel gekenmerkte, substantieven ook wel als vrouwelijk
behandeld. Dat zijn hoofdzakelijk de woorden op -de
/-te, -heid, -ij, -ing,
-nis en -st, en bepaalde woorden van vreemde
herkomst
[3.3.2.2/i] (voorzover geen het-woorden), alsook de
de-woorden op -schap
[3.3.2.4/i1b]. In het zuidelijke deel van het taalgebied, waar de
dialecten een driegenerasysteem hebben, worden ook in de gesproken taal een
aantal van deze de-woorden, zelfs zonder dat de vorm daar
aanleiding toe geeft, als vrouwelijk behandeld.
Voor meer bijzonderheden over de voornaamwoordelijke aanduiding:
[5.1.2].
5
Het verschil in de behandeling van de-woorden als mannelijke
of vrouwelijke substantieven dat tussen het noordelijk en zuidelijk
gedeelte van het Nederlandse taalgebied bestaat, kan worden beschouwd als
variatie binnen de standaardtaal. Van de volgende zinsparen - waarvan
telkens het eerste tot het noordelijke, het tweede tot het zuidelijke
taalgebruik behoort - kan dus niet één van beide als regionaal (in de zin
van het in de ANS gehanteerde label) bestempeld worden:
Wel regionaal is de tendentie, die in het noorden in afnemende mate
voorkomt, om stofnamen in het algemeen als vrouwelijke substantieven te
behandelen, ook als ze in de Woordenlijst en in de meeste
zuidelijke dialecten mannelijk zijn. Voorbeelden:
8De
turf wil niet branden: ze is te
nat.regionaal
9Die
wijn is te koud: ze moet eerst nog wat op
temperatuur komen.regionaal
10Wat doe je met
die vis: stoof je ze of bak je
ze?regionaal
Overigens lijkt het zuidelijke driegenerasysteem te evolueren in de
richting van het noordelijke tweegenerasysteem. Bij de vervanging van het
dialect door de standaardtaal verdwijnt namelijk het 'genusgevoel', dat de
basis vormt van het driegenerasysteem. Deze ontwikkeling is in het algemeen
bij jongeren verder voortgeschreden dan bij ouderen.
6
Naast het in 1 t/m 5 beschreven
verwijzingssysteem bestaan er in bepaalde gevallen andere manieren van
verwijzen.
In plaats van de persoonlijke voornaamwoorden
hij
en
zij/ze
kan men vaak het aanwijzend voornaamwoord
die
gebruiken, dat naar mannelijke én vrouwelijke substantieven kan verwijzen. Bij
twijfel omtrent het genus van een woord kan dit als vermijdingsstrategie dienen. Deze manier
van verwijzen is echter niet altijd mogelijk(zie
5.6.3.3, sectie 1).
Naar verzamelnamen, die als woord enkelvoudige substantieven zijn maar meerdere personen of
zaken aanduiden, kan dikwijls verwezen worden met meervoudige voornaamwoorden ((zie 5.1.2, sectie
1c) persoonlijke, aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden; [5.5.4]
bezittelijke voornaamwoorden). Ook deze manier van verwijzen kan dienen om een eventueel
genusprobleem te ontwijken. Vooral meervoudige bezittelijke voornaamwoorden verdienen soms
zelfs de voorkeur boven enkelvoudige
[5.5.4].
Een ander verschijnsel dat zich bij verzamelnamen voordoet, is de tendentie, vooral in
geschreven taal, om vrouwelijke enkelvoudige (vooral bezittelijke) voornaamwoorden te gebruiken
voor alle substantieven zonder onderscheid (dus ook
het
-woorden en mannelijke
de
-woorden). Deze manier van verwijzen wordt nog niet algemeen als correct
beschouwd(zie
5.5.4, Opmerking 1).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |